Op 1 juni 2016 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. In paragraaf 4.6 van de Omgevingsvisie is bepaald dat zowel dit document als de Omgevingsverordening zullen worden gewijzigd indien daartoe op grond van nieuw of gewijzigd beleid of om andere redenen aanleiding bestaat. Op deze wijze wordt er zorg voor gedragen dat beide, digitaal raadpleegbare, documenten permanent actueel zijn.
Op 15 november 2017 is de Omgevingsvisie voor de eerste keer gewijzigd.
De Omgevingsvisie wordt opnieuw op een aantal onderdelen te wijzigen. We hanteren daarbij de volgende categorisering:
De tekstwijzigingen vallen in categorie B of C. Omdat deze wijzigingen voor zich spreken, is geen aparte toelichting opgenomen.
Dit geldt niet voor paragraaf 13.2.3.4 (Windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter). De wijziging in deze paragraaf heeft beleidsmatige implicaties in de zin dat toegewezen proefprojecten worden gekoppeld aan verschillende landschapstypen. Dat was eerst niet het geval. Daarom is sprake van een wijziging categorie A/ B.
Leeswijzer
De actualisatie van de Omgevingsvisie heeft alleen betrekking op tekst- en kaartobjecten die gewijzigd zijn.
Een ongewijzigd tekstobject dat gekoppeld is aan een kaartobject dat wijzigt is eveneens opgenomen. Dit vanwege het feit dat de Omgevingsvisie een objectgericht digitaal plan is.
In het geval tekst vervalt wordt dit getoond door middel van een doorhaling in de betreffende tekst. In het geval tekst wijzigt wordt dit getoond door middel van een arcering.
Bij kaartwijzigingen is het deel van het kaartobject dat wijzigt (weergegeven door middel van de aanduiding 'ERBIJ' of 'ERAF') opgenomen op de kaarten behorend bij deze actualisatie van de Omgevingsvisie.
Kaartwijzigingen
In onderstaande tabel is een toelichting opgenomen op de kaartwijzigingen.
Wijziging |
Onderbouwing |
Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland |
|
Fietsroutes plus / fietsinfrastructuur |
Betreft correctie van het tracé Ten Boer-Groningen en correctie van het tracé Groningen-Winsum. |
Gereserveerd tracé spoorverbinding |
Het tracé Roodeschool-Eemshaven is gereed en kan daarom vervallen. |
Gereserveerd tracé wegverbinding |
Er is een aanpassing in de oostelijke ontsluiting Bedum doorgevoerd. |
Landelijke fietsroutes |
Betreft een actualisering op basis van landelijke routenetwerken. |
Lange afstand wandelroutes |
Idem |
Leefgebieden akkervogels |
De kaart is aangepast aan het provinciaal natuurbeheerplan. |
Leefgebieden weidevogels |
Idem |
NNN-natuurgebieden |
Voorgesteld wordt van een perceel bij de A7 nabij Scharmer de aanduiding NNN-natuurgebied te laten vervallen. De aanduiding is niet meer nodig vanwege grondruil en aankoop t.b.v. de aanwezige ecologische verbindingszone. |
Provinciaal basisnet |
Betreft actualiseren van de kaartlagen van de veiligheidszones van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen op basis van infrastructurele veranderingen, overgedragen wegdelen. Daarnaast gebruiken we nu de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) als basis voor het genereren van de veiligheidszones, hierdoor treden op grote schaal minimale verschillen op. |
Zoekgebied spoorverbinding |
De Oostboog bij Veendam: de reservering hiervoor is ruimer dan nodig is, en wordt hierbij aangepast. |
Bergingsgebieden | Wijzigingen in de begrenzing van de bergingsgebieden op basis van het 'Provinciaal inpassingsplan waterberging en natuur zuidelijk Westerkwarier' |
Regionale waterkeringen | Enkele wijzigingen in de regionale waterkeringen in het Westerkwartier op basis van het 'Provinciaal Inpassingsplan waterberging en natuur zuidelijk Westerkwartier' |
Wijziging categorie B
De wettelijke grondslag voor de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet, de Planwet verkeer en vervoer en de Wet milieubeheer. Met de Omgevingsvisie 2016 - 2020 anticiperen wij op het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht dat wordt vastgelegd in de Omgevingswet die naar verwachting in 20182021 in werking zal treden.
Wijziging categorie B
De Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet, de Planwet verkeer en vervoer en de Wet Milieubeheer delen verantwoordelijkheden en daarmee samenhangende bevoegdheden aan de verschillende overheidslagen toe en geven regels voor de toepassing van deze bevoegdheden. Omdat deze wetten, behalve een aantal inhoudelijke en procedurele eisen, geen beperkende formaliteiten voor de vormgeving van de verschillende beleidsdocumenten kennen, is het mogelijk om het ruimtelijk beleid, het waterbeleid, het verkeers-en vervoersbeleid en het milieubeleid volledig te integreren in één beleidsdocument, zoals een Omgevingsvisie in de zin van de nieuwe Omgevingswet. Wij preluderen met de Omgevingsvisie ook op de nieuwe Omgevingswet door uitdrukkelijk uit te gaan van provinciale belangen. Vanuit deze provinciale belangen, waar wij een taak en rol voor de provincie zien weggelegd, werken wij ons beleid uit. Provinciale belangen zijn onderwerpen waar de provincie in elk geval een belang en een rol heeft. In heel veel gevallen hebben andere partijen dat ook. Daarom vinden wij samenwerking in de uitvoering erg belangrijk.
De Omgevingsvisie is een voor de provincie zelfbindend strategisch beleidsdocument. De bijbehorende Omgevingsverordening is deels kaderstellend voor gemeenten en waterschappen. Ook aan andere partijen (bedrijven) die iets willen wat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, geeft de Omgevingsvisie aan hoe wij met bepaalde ontwikkelingen omgaan. Voor zover uit deze Omgevingsvisie concrete richtlijnen en voorschriften voortvloeien, worden die vastgelegd in de Omgevingsverordening, waarmee we ons omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) laten doorwerken in de plannen van gemeenten en waterschappen.
Op grond van de Europese Richtlijn voor de Strategische Milieubeoordeling, die is vertaald in de Wet milieubeheer, hebben wij voor bepaalde onderdelen van dit omgevingsplan een milieueffectrapportage op strategisch niveau (planMER) laten uitvoeren.
We hebben zoveel mogelijk rekening gehouden met actuele inzichten en plannen die op (inter)nationaal niveau gelden, zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk en in noordelijk verband Noordervisie 2040, Gebiedsagenda en de RIS31. Verder is rekening gehouden met afspraken uit de Regiovisie Groningen-Assen, het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn en de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta en de in ontwikkeling zijnde Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.
1 RIS3, Research and Innovation Strategy for Smart Specialization (RIS3), 3 September 2013, SNN.
Wijziging categorie C
Instrumenten
Om ons beleid uit te voeren, maken wij gebruik van verschillende instrumenten:
In de praktijk worden de instrumenten meestal gecombineerd ingezet. Welke mix gekozen wordt, hangt af van de rol die we hebben en/of willen spelen in relatie tot andere betrokken overheden (gemeenten en waterschappen) en (markt)partijen en de effectiviteit en doelmatigheid van onze inzet.
Provinciale rollen
De huidige samenleving vraagt om een provinciale overheid die zorgvuldig kijkt naar de verschillende rollen die ze heeft en die vertrouwen schenkt aan inwoners, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Vaak zijn zij uitstekend in staat zelf richtinggevende beslissingen te nemen en zullen wij de rol hebben van geïnteresseerde betrokkene aan de zijlijn of van facilitator die coacht en verbindt, maar niet de regie overneemt. Bij dit werken vanuit vertrouwen hoort een bestuursstijl waarin waarden als samenwerking, dienstbaarheid en transparantie een prominente plaats krijgen.
De belangrijkste rollen voor ons zijn:
Er bestaat niet één ideale of beste rol. Per situatie en per onderwerp bepalen wij én expliciteren wij welke rol wij voor onszelf zien weggelegd. De keuze voor een rol hangt onder meer af van de effectiviteit en doelmatigheid. Hieronder worden de verschillende rollen nader toegelicht.
De onderscheiden rollen sluiten aan bij de terminologie van de 'overheidsparticipatietrap' zoals die is te vinden in de adviezen 'Vertrouwen op democratie' en 'Loslaten in vertrouwen' van de Raad voor het openbaar bestuur. De strekking van deze adviezen is dat de overheid beter moet anticiperen op de horizontale verhoudingen in de publieke ruimte; dat wil zeggen meer samenwerken, meer op anderen vertrouwen en minder snel kiezen voor reguleren. Ook op deze manier kan de overheid adequaat sturing geven. Hieronder worden de vier rollen toegelicht.
Loslaten
Loslaten doen we als we vinden dat we als provincie eigenlijk geen rol hebben, of zouden moeten hebben in de uitvoering van het betreffende beleid. We verwachten dat dit in de toekomst steeds meer het geval zal zijn. Dit heeft te maken met veranderende opvattingen over de rol van de provincie, met name in de relatie tot die van gemeenten en waterschappen. Wij vinden dat 'loslaten' aan de orde is als de andere partij (gemeente of waterschap) het onderwerp 'vastpakt'. Loslaten heeft als doel het beleid op het niveau te laten uitvoeren waar het thuishoort. We moeten er samen voor waken dat het niet leidt tot bijvoorbeeld versnippering van het beleid, met ongewenste uitkomsten.
Faciliteren / stimuleren
Wij kiezen voor faciliteren/stimuleren als het vooral andere partijen (overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven) zijn die de realisatie van onze ambities en doelen dichterbij brengen. Faciliteren en ondersteunen kan met (stimulerings)subsidie, kennisoverdracht, deskundig advies of praktische en organisatorische ondersteuning. Een voorbeeld is de provinciale subsidieregeling 'Reserve leefbaarheid krimpgebieden' voor vernieuwende projecten van bewonersgroepen die een positief effect hebben op leefbaarheid, mobiliteit, werkgelegenheid, zorg, welzijn of onderwijs in de gebieden waar sprake is van bevolkingskrimp. Ook de inzet van het ´Gronings gereedschap´ is een succesvolle werkwijze waarin we op gebiedsniveau samen met anderen de juiste instrumenten en aanpak kiezen.
Regisseren
Wij kiezen voor regisseren als andere partijen ook een rol hebben en als het effectief en doelmatig is dat wij de regie nemen. Op het bovengemeentelijke en (inter)regionale niveau hebben wij een verbindende en regisserende rol voor de fysieke leefomgeving. Bovengemeentelijk zien wij onder meer wanneer er sprake is van concurrentie tussen gemeenten of NIMBY: besluiten waarvan iedereen liever heeft dat die in een andere gemeente landen. Wij vervullen de regierol ook op verzoek van gemeenten.
In dat kader dragen wij er bijvoorbeeld zorg voor dat gemeenten elkaar niet beconcurreren met een overaanbod van woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Wij ondersteunen het proces om samen met gemeenten te komen tot afspraken, vanuit de regisserende en faciliterende rol. De provincie kan zich bedienen van bestuurlijke en/of juridische instrumenten. Zo werken wij bijvoorbeeld in de Regio Groningen-Assen bestuurlijk samen met gemeenten en de provincie Drenthe op het gebied van de verdelingsvraagstukken voor de woningbouw en bedrijventerreinen.
De regierol kan ook vereisen dat bevoegdheid van de gemeenten om bestemmingsplannen vast te stellen wordt ingekaderd. Grondslag van de Wet ruimtelijke ordening is dat iedere bestuurslaag zijn belangen en omgevingsbeleid formuleert en kan borgen. Provinciale Staten beschikken over de bevoegdheid om de doorwerking van het provinciaal omgevingsbeleid naar het gemeentelijke niveau te borgen door algemene instructieregels te geven over de inhoud van of toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om ruimtelijke belangen die door hun aard en schaal een zodanige afweging vergen dat de effecten van de besluitvorming het gemeentelijke belang overstijgen.
Reguleren
Reguleren door wet- en regelgeving is het zwaarste instrument dat wij kunnen inzetten. In het verlengde hiervan moeten en kunnen wij regels handhaven en overtredingen sanctioneren.
Wij hebben van oudsher een belangrijke rol bij het beschermen van kwaliteiten van de fysieke omgeving, die de gemeentegrenzen overstijgen. Te denken valt daarbij aan het beschermen van de ruimtelijke functie en de kernkarakteristieken van het landelijk gebied en cultureel erfgoed. Deze belangen kunnen worden beschermd door ongewenste ruimtelijke functies of activiteiten te weren dan wel de locatie en schaalgrootte van functies die in het gebied thuishoren af te stemmen op de omgeving en andere relevante belangen.
De Omgevingsverordening is het instrument dat wij inzetten voor de regulerende rol. Flankerend daaraan kunnen bestuursovereenkomsten met gemeenten worden gesloten waarin afspraken worden vastgelegd over de wijze waarop bepaalde ontwikkelingen in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en de wijze waarop het besluitvormingsproces verloopt.
Wijziging categorie B
In de Omgevingsbalans 20132 zijn de ontwikkelingen geschetst op het gebied van de fysieke leefomgeving in de periode 2007-2013. Ook zijn trends en verwachte ontwikkelingen aangegeven voor de planperiode van de Omgevingsvisie met een doorkijk naar 2030. De Omgevingsbalans beschrijft de relevante context en biedt het vertrekpunt voor ons beleid voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder geven we een samenvatting van de belangrijkste thema's en conclusies uit de Omgevingsbalans.
Gestage economische groei
De vorige planperiode (2009-2015) kenmerkte zich als een periode van economische stagnatie. In onze provincie uitte zich dit onder meer in de realisatie van woningbouw en bedrijvenlocaties. Op veel plaatsen zijn nieuwbouwplannen mondjesmaat of ten dele niet ontwikkeld. Sinds 2014 komt de economie weer op gang. Wij verwachten voor de komende decennia een ander beeld: geringe groei en met een relatief sterke groei in en rondom de stad Groningen.
De ontwikkeling van bedrijventerreinen en met name de detailhandel blijft achter. Er lijkt voorlopig weinig vraag naar nieuwe vierkante meters: inbreiding, concentratie in centrumgebieden (detailhandel) en revitalisering (bedrijventerreinen) gaan door. Bij de detailhandel spelen ook schaalvergroting en branchevervaging en meer recent de opkomst van internet als verkoopkanaal een rol.
Groei en krimp
Groningen is na Utrecht qua inwonertal de tweede groeistad van Nederland. Het inwonertal blijft doorgroeien. In de stad zijn veel bedrijven en voorzieningen geconcentreerd. Ook de mogelijkheden voor toerisme en recreatie zijn toegenomen. De stad heeft door deze ontwikkelingen een grote aantrekkingskracht. Dit stelt ook eisen aan de bereikbaarheid van de stad.
Daar staat tegenover dat de krimp zich door demografische en economische ontwikkelingen verder heeft doorgezet in bijna de gehele provincie en ook steeds dichter bij de stad Groningen komt. Niet overal is dit meteen een vraagstuk: op sommige plaatsen betekent krimp niet veel meer dan een beperkte terugloop in aantal inwoners en een beperkte concentratie van voorzieningen. Wij verwachten in het komend decennium dat dit beeld zich gestaag zal voortzetten. Dit heeft op sommige plaatsen forse consequenties voor de leefbaarheid, de beschikbaarheid van voorzieningen, maar ook voor de waarde van het vastgoed.
Mobiliteit
De druk op de stad Groningen neemt toe en daarmee ook de druk op de mobiliteit. De nadruk zal de komende jaren blijven liggen op het bereikbaar houden van de stad en op de verbindingen met de grote kernen. Tot 2020 worden veel infrastructurele projecten tegelijk uitgevoerd wat voor een langere periode overlast kan geven. Met veel andere projecten vanuit het Regiospecifiek Pakket in uitvoering zijn de grootste infrastructurele knelpunten opgelost of wordt hieraan gewerkt.
Milieu
De milieukwaliteit in onze provincie wordt langzaamaan beter. Bodemvervuilingen worden steeds meer opgelost en veel hinder wordt minder. De milieudruk van grote bedrijven neemt bijvoorbeeld snel af, maar bij sectoren als verkeer en landbouw gaat het wat langzamer. De ruimtevraag die voortkomt uit de energietransitie neemt toe en daarmee ook de vraag naar goede ruimtelijke inpassing.
Aardbevingen
De aardbevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld hebben een grote negatieve impact op een deel van onze provincie. Jaarlijks doet zich een flink aantal aardbevingen voor, waarbij de voorspelling is dat deze in de toekomst zwaarder kunnen worden. In januari 2014 is een akkoord gesloten met het Rijk over de aanpak van de consequenties van de aardbevingen. Dit bestaat uit een financieel arrangement dat in ieder geval tot 2018 wordt ingezet en dient voor herstelwerkzaamheden en investeringen in de woningmarkt, leefbaarheid en economie. In februari 2015 zijn nog aanvullende afspraken gemaakt. Dat was nodig omdat in de loop van 2014 nieuwe problemen aan het licht kwamen op het gebied van onder andere bouwkundige versterking en de woningmarkt. Daarnaast is afgesproken dat er publieke regie moet komen op de versterking van woningen. Als gevolg hiervan is in juni 2015 de Nationaal Coördinator Groningen benoemd om een 'Meerjarenprogramma aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen' op te stellen en toe te zien op de uitvoering hiervan, met als doel om de veiligheid en leefbaarheid in onze provincie te verbeteren.
Daarom heeft het Rijk op 29 maart 2018 besloten om de gaswinning op een zo kort mogelijke termijn in stappen af te bouwen, waarbij het Rijk inzet op de volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld in 2030. Wij zullen de ontwikkelingen van het Rijk voor de afbouw nauwlettend volgen. Daarnaast zal de regio met het Rijk werken aan de drie thema's schadeafhandeling, versterking van gebouwen en het bieden van perspectief. Hierbij staat de menselijke maat te allen tijde centraal en zal een rechtvaardige en ruimhartige aanpak nagestreefd worden.
Natuur, landschap, landbouw en water
Natuur is een kerntaak van de provincie. De provincie wil het natuurnetwerk (vroeger de Ecologische Hoofdstructuur) voltooien. De grootschalige openheid van het landschap neemt nog steeds geleidelijk af, waarbij de Waddenkust en het Oldambt het meest onder druk staan. Vanuit de landbouw is schaalvergroting gaande. Dit legt druk op natuur en landschap. De verwachting is dat dit door zal gaan de komende jaren. Vanuit waterveiligheid ligt de opgave in het op een zo natuurlijk mogelijke manier laten meegroeien van de kust met de zeespiegelstijging. De kustverdediging wordt aangepakt en met het Rijk (en Duitsland) werken wij aan een gezondere Eems-Dollard. Daarnaast veroorzaakt klimaatverandering ook wateroverlast in de winter en droogte in de zomer. Om wateroverlast te bestrijden en watertekorten te beperken moeten verdere maatregelen worden genomen.
Gemeentelijke herindeling
Het traject van investeren in de bestuurskracht is na voorbereidende onderzoeken en consultaties met de presentatie van het rapport Grenzeloos Gunnen3 in 2013 gestart: de herindeling van de Groninger gemeenten. In de planperiode zal de herindeling van gemeenten vorm en betekenis krijgen. Gemeenten hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. De opgeschaalde gemeenten zullen taken en verantwoordelijkheden kunnen dragen met een groter werkingsgebied.
Wij zijn met gemeenten in gesprek over de herindeling en de bijbehorende taken en rollen. Wij richten ons in deze Omgevingsvisie op strategische en gemeente overstijgende thema's. Lokale vraagstukken horen bij gemeenten. Eenzelfde rolverdeling geldt ook ten aanzien van de waterschappen.Tussen gemeentegrens overstijgende en lokale vraagstukken zit een tussencategorie. Als er in die categorie vraagstukken zijn die concurrentie en/of NIMBY-effecten kennen, zien wij ook een rol voor onszelf.
2 Omgevingsbalans provincie Groningen, 2013, aangeboden aan PS op 7 maart 2013.
3 Grenzeloos Gunnen, Eindrapport van de Visitatiecommissie ‘Bestuurlijke Toekomst Groningen’ Commissie Jansen, 28 februari 2013.
Wijziging categorie B
In Noordoost-Groningen heeft de gaswinning geleid tot een toename van het aantal aardbevingen, die schade aan huizen en andere panden tot gevolg hebben. Gecombineerd met de krimp, doet dit een forse aanslag op de vitaliteit van dit gebied.
Wij wenden onze invloed aan om te zorgen dat gaswinning op een verantwoord en veilig niveau plaatsvindt. Het Rijk is eindverantwoordelijk voor een veilige gaswinning en heeft besloten de gaswinning in het Groningenveld in stappen af te bouwen, waarbij de inzet is om deze in 2030 volledig te beëindigen. Het uitgangspunt hierbijbij de nog lopende winning is dat het veiligheidsniveau voor onze inwoners gelijk moet blijven zijn aan dat van de inwoners in de rest van Nederland. De minister van Economische Zaken heeft op advies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangegeven gemeenten en provincie een rol te willen geven bij de totstandkoming van de winningsbesluiten.
Wij zetten ons er maximaal voor in om de gevolgen van de bevingen zoveel mogelijk te beperken, dan wel op te lossen (zie hoofdstuk 21 Gebruik van de ondergrond en 21.2.2 Delfstoffen diepe ondergrond). Dat doen we in samenwerking met andere overheden en betrokken partijen., zoals is vastgelegd in het Bestuursakkoord 'Vertrouwen op Herstel, Herstel van Vertrouwen' van januari 2014. Dit akkoord is ondertekend door de gemeenten in het gaswinningsgebied, het ministerie van Economische Zaken en ons. De NAM heeft zich ertoe verplicht om mee te werken aan de uitvoering van dit akkoord. Het akkoord is op 9 februari 2015 aangevuld met een aantal extra maatregelen vanwege voortschrijdend inzicht en omdat het gebied dat schade lijdt groter is geworden.
In de bestuursakkoorden zijn maatregelen opgenomen voor de periode 2014-2018. De verwachting is dat dit verlengd wordt tot een periode van 20 jaar, omdat er waarschijnlijk nog lange tijd bevingen blijven voorkomen en het tijd kost om de regio er weer bovenop te helpen. Een belangrijke genomen maatregel is de aanstelling van de Nationaal Coördinator Groningen . Hierdoor is publieke regie gekomen op het dossier van de effecten van de aardbevingen
|
De maatregelen
De maatregelen in het Meerjarenprogramma hebben betrekking op:
Onze inzet
Lager niveau van gaswinning
Onze eerste inzet is gericht op een veilig en verantwoord niveau van gaswinning om aardbevingsschade te beperken of voorkomen. Hier zullen wij zowel in de (formele) adviesrol op (vanaf het gasjaar 2019/2020) de operationele strategieën van de NAM als de hieropvolgende bij winningsbesluiten van de minister en als - indien noodzakelijk - via onder meer lobby onze invloed aanwenden om gaswinning in onze provincie op een veilig en verantwoord niveau te laten plaatsvinden. Het Rijk heeft besloten de gaswinning in stappen af te bouwen, waarbij de inzet is om deze in 2030 volledig te beëindigen. Deze afbouw zullen wij nauwgezet volgen.
Effectieve uitvoering Meerjarenprogramma en plan van aanpak versterking
Onze hoogste prioriteit is het garanderen van de veiligheid van onze inwoners. Daartoe worden de nodige maatregelen toegepast, zoals in het Meerjarenprogramma en het plan van aanpak versterking van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn is opgenomen. Wij zien er samen met de gemeenten en het Rijk op toe dat de Nationaal Coördinator Groningen NCG het Meerjarenprogramma en het plan van aanpak versterking effectief uitvoert met oog voor de belangen van de inwoners en de ruimtelijke kwaliteit van dorpen en steden. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de lokale stuurgroepen versterking. Een groot aantal huizen wordt preventief versterkt, zodat ze ook in het geval van een zware beving stevig genoeg zijn om de bewoners de tijd te geven om de woning veilig te verlaten. Ook maken wij ons sterk voor een gezonde woningmarkt, die in dit gebied onder druk staat als gevolg van zowel de aardbevingsproblematiek als de bevolkingsdaling. Verder worden de dijken zodanig versterkt dat zij een aardbeving kunnen doorstaan en worden andere vitale infrastructuur en de chemische industrie hierop voorbereid. Tenslotte worden in het Meerjarenprogramma maatregelen uitgewerkt voor energietransitie en aanvullend beleid zoals het energetisch verbeteren van de te versterken woningen, het verbeteren van de leefbaarheid in de dorpen en maatregelen voor de versterking van de regionale economie.
De governance voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma en de versterking is in ontwikkeling en vormt een punt van overleg tussen Rijk, provincie en gemeenten.
Leefbaarheid
Om het gebied aantrekkelijk te houden willen wij de leefomgeving verbeteren in het aardbevingsgebied waar ook een demografische transitie speelt. Gekoppeld aan de opgave rond de afwikkeling van schades en de versterking van woningen zal in dorpen, buurten en wijken gebiedsgerichte ontwikkeling plaatsvinden. Hieronder vallen Hier moet gekeken worden naar o.a. herstructurering van de woningmarkt en , het toekomstbestendig maken van het voorzieningenniveau en snelle internetverbindingen. Hierin zoeken wij aansluiting bij de bestaande woon- en leefbaarheidsplannen (zie hoofdstuk 8 Groei en krimp). Er is een Nationaal Programma Groningen in ontwikkeling waarin deze en andere ontwikkelingen een plaats krijgen.
Op regionaal niveau wordt gewerkt aan:
Cultureel erfgoed
Het Groninger cultureel erfgoed staat onder druk door leegstand en achterstallig onderhoud en wordt extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning en demografische krimp. Dit is van grote invloed op de beleving van de culturele identiteit, leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van Groningen. Met name de culturele rijkdom van het Wierdenland staat door de bevingen onder druk. De kwaliteiten en karakteristieken van het Wierdenland en het Waddengebied worden in paragraaf 15.1.1 beschreven. Het is belangrijk dat de waarden toekomstbestendig geborgd worden. Om die reden beogen wij ruimtelijke ingrepen die kwaliteitsversterkend zijn. Het accent ligt op het benutten van de transitieopgave waarbij de cultuurhistorie volwaardig meetelt. Mede omdat wij een wettelijke taak hebben in de bescherming van dit erfgoed zetten wij ons bij de noodzakelijke ingrepen in voor behoud van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Dit doen wij in een gezamenlijke aanpak met het Rijk, de gemeenten en de Nationaal Coördinator Groningen via het Erfgoedprogramma 2017-2021. Dit doen wij onder andere door Wij faciliteren gemeenten te faciliteren bij de inventarisatie van de waarde van het cultureel erfgoed, door de kwaliteit van het erfgoed te monitoren en door bij te dragen aan kennisontwikkeling over herbestemming en duurzaamheid. Specifiek voor de problematiek in de aardbevingsgemeenten vragen wij gemeenten om (ook binnen het stedelijk gebied) het gebouwd erfgoed in kaart te brengen en te beschermen.
Cultureel erfgoed maakt onderdeel uit van het Nationaal Programma Groningen.
Duurzame economische ontwikkeling
Om het gebied economisch vitaal te houden investeren wij in de economische structuur. Onze provincie biedt grote kansen om de volgende stap te zetten in de transitie van een oude op fossiele energie gestoelde economie naar een nieuwe economie die groen (circulair) en slim is. De regionaal sterke sectoren zoals chemie, energie, agribusiness, innovatieve bouw en MKB zijn hierin leidend belangrijk. De aanwezigheid van een groot industrieel complex, de mogelijkheden voor grote windparken op zee, een groot innovatievermogen in de regio en de concrete plannen voor een waterstoffabriek zijn stuk voor stuk kansen om de stappen naar een energieneutrale regio te realiseren. Kansen die snel verzilverd kunnen worden. Groningen blijft daarmee de energieprovincie van Nederland en kan de weg wijzen in een noodzakelijke, maar complexe transitie. Het Nationaal Programma Groningen is nodig om dit te stimuleren en te versnellen.
De Economic Board Groningen heeft een stimuleringsprogramma opgesteld. Doel is onder andere om bij de investeringen zoveel mogelijk lokale ondernemers een rol te geven, om ook via die weg de regionale economie te stimuleren. Daarnaast investeren wij extra in het chemiecluster rond Delfzijl (advies commissie Willems). (zie hoofdstuk 7 Energyport)
Investeren in snel internet is daarbij cruciaal omdat dit een randvoorwaarde is voor bedrijven om te blijven en om zich te vestigen. Snel internet in dit gebied kan dan ook een impuls voor bedrijvigheid en daarmee de leefbaarheid betekenen. De afhandeling van schade aan woningen, preventieve versterking en het energiezuinig maken van het woningbestand betekenen een forse impuls voor de werkgelegenheid in de regio en kennisontwikkeling op het gebied van innovatieve bouw. Er wordt gezocht naar synergiemogelijkheden tussen de bouwopgave en de investeringen in leefbaarheid, energietransitie en economie.
De opgave Gaswinning heeft een relatie met de opgaven Energyport, Waddengebied en Groei en krimp.
Wijziging categorie B
Sterke demografische groei en krimp liggen in onze provincie op korte afstand van elkaar. Wij kennen binnen onze provincie een zeer sterke bevolkingsdaling in de gemeente De Marne, de Eemsdelta en Oost-Groningen10 nabij één van de sterkste groeisteden van Nederland: de stad Groningen. In de drie krimpgebieden vindt de bevolkingsdaling schoksgewijs en in hoog tempo plaats, terwijl in andere delen van onze provincie krimp en groei geleidelijk en beperkt in omvang plaatsvinden. De gebieden rondom de stad Groningen die nu nog een beperkte demografische groei kennen, krijgen op termijn ook met geleidelijke krimp te maken. Vanwege de relaties tussen deze gebieden, de betekenis van de stedelijke kernen en van de stad Groningen voor de hele provincie is hiervoor een integrale aanpak en maatwerk nodig. Dit betekent een transitie, geen Masterplan groei en krimp, waar we rekening mee houden bij het voeren van regie op economische, sociale en ruimtelijke vraagstukken in onze provincie. Hierbij hebben we ook veel aandacht voor onze dorpen.
Bevolkingsdaling gaat in onze provincie deels samen met een hoge werkloosheid en sociale segregatie en leidt tot verpaupering van de gebouwde omgeving en een kwetsbare voorzieningenstructuur. De afgelopen jaren is er al veel positiefs bereikt in deze krimpgebieden in nauwe samenwerking tussen de gemeenten, het maatschappelijk middenveld en ons. Desondanks staat de leefbaarheid van deze gebieden onder druk. Het is bij deze aanpak van belang dat we investeren op de juiste plekken, rekening houdend met de identiteit van het gebied. Dit kan het imago van het gebied ook ten goede komen.
De positie en rol van de sterk groeiende stad Groningen met veel bedrijvigheid, cultuur en kennisontwikkeling zal ten opzichte van het omliggende gebied met bevolkingsdaling in belang toenemen. Maar niet alleen de stad Groningen, maar ook door de terugloop van voorzieningen neemt de betekenis van enkele grote kernen voor het omliggende gebied toe. We sturen op een leefbare provincie met bereikbare voorzieningen voor iedereen.
Stad en regio zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze verbondenheid zal de komende jaren alleen maar groter worden. De woningmarkt, arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat houden zich niet aan gemeentegrenzen. De regio werkt, winkelt, geniet onderwijs en gebruikt zorg in de stad. Dagelijks zijn 350.000 inwoners, werknemers, studenten, recreanten en bezoekers aangewezen op de stad. Een stad die de komende decennia, tegen de achtergrond van een krimpend verzorgingsgebied, een groei blijft doormaken. Het primaire ‘Daily Urban System’ reikt van Wad tot Assen en van Drachten tot Veendam. Bereikbaarheid van de stad is daarmee cruciaal voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de gehele regio.
Wij voeren beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid willen we zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden. Wij geven veel aandacht aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. Wij ondersteunen en bieden veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in onze provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. We realiseren ons dat vraagstukken spelen op verschillende schaalniveaus. Bij de stedelijke kernen richten wij ons op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen. Dit heeft te maken met bereikbaarheid, bundeling van functies en het benutten van het aanwezig winkel- bedrijfsoppervlakte. Wij hebben in de afgelopen jaren veel kennis en ervaring opgedaan door te investeren in de centrumgebieden van enkele kernen en tegelijk te saneren in gebieden daarbuiten.
De opgave Groei en krimp richt zich op verschillende sporen:
Het gaat om afgewogen keuzes op de volgende onderwerpen die moeten bijdragen aan de leefbaarheid:
We willen samen met onze omgeving werken aan een samenhangend pakket van maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving/leefbaarheid in de verschillende delen van onze provincie. Afwegingen en keuzes op bovengenoemde terreinen zullen gepaard moeten gaan met passende maatregelen op leefbaarheidsvlak. Initiatieven vanuit de lokale samenleving kunnen daarbij een belangrijke rol spelen.
De opgave
De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Ook is het nodig het overaanbod aan bedrijventerreinen terug te brengen. Dit geldt ook voor de detailhandel waar we samen met het Rijk met de Retailagenda invulling aan willen geven. Anderzijds is het van belang om ruimte te bieden aan de groeiende stad voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van stad en regio.
Het gaat hierbij ook om de bereikbaarheid (digitaal en fysiek) van de stad en de (stedelijke) kernen en de bijbehorende noodzakelijke voorzieningen. De opgave gaat de financiële draagkracht van de betrokken gemeenten, het maatschappelijk middenveld en de provincie te boven. Het Rijk zal moeten bijspringen, ook omdat een groot deel van de krimp zich afspeelt in het gaswinningsgebied. We zien hierbij het belang in van bewonersinitiatieven, die we stimuleren en ondersteunen. Met gerichte ondersteuning, ondersteuning van lokaal gedragen initiatieven willen we tevens het imago van het gebied verbeteren.
Onze inzet
Voorzieningen (zie ook 12.3 Detailhandel)
De voorzieningenstructuur buiten de stad Groningen staat door de krimp extra onder druk. Dit maakt het noodzakelijk om regionale voorzieningen in een beperkt aantal gebieden levensvatbaar te houden. Samen met de gemeenten zetten wij in op:
In de stad Groningen zal de komende jaren sprake zijn van een verdere schaalvergroting en vernieuwing. Voor de stad zetten we ons beleid om ruimte te bieden aan grootschalige detailhandels- en leisure voorzieningen met een landsdelig en (boven)regionaal belang voort. We willen de kwaliteiten van de stad, zoals de vele startups, ook benutten voor het ommeland. We gaan daarbij samen met de stad gericht op zoek naar verbindingen met de regio.
Ter ondersteuning van het door ons voorgestane concentratiebeleid is het gewenst per regio een 'foto' van de regionale detailhandelsstructuur op te stellen. Op basis van deze foto's kunnen vervolgens afspraken gemaakt worden over de regionale afstemming van de detailhandelsontwikkelingen. Inmiddels is een regionale detailhandelsfoto opgesteld voor de stedelijke centra Hoogezand, Stadskanaal, Veendam en Winschoten en zijn er afspraken gemaakt met het bedrijfsleven en de gemeenten om aan de slag te gaan met het saneren.
Met de Retailagenda provincie Groningen en de bijbehorende subsidieregeling Retailagenda provincie Groningen willen wij een bijdrage leveren aan de versterking van de detailhandel in onze provincie. Het beleid is gericht op twee zaken; het versterken van het ondernemerschap en het versterken van de detailhandelsstructuur (zie ook 12.3 Detailhandel).
Wonen (zie ook 12.2 Woningvoorraad)
In de topkrimpgebieden moet de woningvoorraad afnemen. Daarbij gaat het voor een belangrijk gedeelte om de krimp in de koopsector, mede omdat in het recente verleden al ruim 6.000 sociale huurwoningen zijn gesloopt. Als het aantal woningen in deze gebieden niet gaat dalen, dreigt substantiële leegstand, met name na 2020. De risico's hierop zijn het grootst in de Eemsdelta en binnen deze regio in de gemeente Delfzijl. Ook in Oost-Groningen is nu al sprake van een toename van structurele leegstand. Met als gevolg aantasting van de leefbaarheid en daling van de waarde van het vastgoed waardoor de investeringen in nieuwbouw verder zullen dalen.
De overheid moet het voortouw nemen bij de noodzakelijke sloopopgave in de koopsector. Om die reden onderzoeken wij samen met de betrokken partners hoe wij deze opgave vorm kunnen geven. Belangrijk instrument daarbij is de invoering van een transitiefonds. We onderzoeken wat de inhoud en reikwijdte van dit fonds kan worden, welke partijen betrokken kunnen worden bij de opzet van dit fonds en wat een goede timing is voor de inzet van middelen. Het provinciale transitiefonds particuliere woningvoorraad is in juli 2016 in werking getreden. Ook voor bedrijven zal het noodzakelijk zijn om met een vergelijkbare aanpak te komen. Juist vanwege de impact die deze ontwikkelingen hebben investeren wij fors in de leefbaarheid in de dorpen.
Tussentijds moeten er uiteraard niet te veel nieuwe woningen worden gebouwd. Daartoe is het gewenst dat in de (regionale) woonvisies afspraken komen over nieuwbouw en sloop.
Vanwege de beperkte financiële middelen wordt ervoor gekozen bij het oplossen van leegstand van koopwoningen de hoogste prioriteit te geven aan gebieden met de hoogste leegstand en de centrumgebieden van de robuuste kernen.
In de stad Groningen is de opgave juist gericht op het vergroten van de woningvoorraad, naast uiteraard de kwaliteitsverbetering en de verduurzaming. We richten ons daarbij op alle doelgroepen, met een extra focus op gezinnen en jongeren. Verder verwachten we de komende jaren een toename van met name eenpersoonshuishoudens en een sterke wens tot binnenstedelijk wonen. Inzetten op investeren in goedkopere huurwoningen kan hierbij helpen in de regionale balans. Leegstand en afbouw van het overaanbod van woningbouwlocaties is hier niet aan de orde.
Bedrijventerreinen (zie ook 12.2 Bedrijventerreinen)
In een groot deel van de topkrimpgebieden is sprake van een overcapaciteit aan bedrijventerreinen. Dit heeft een negatieve invloed op het investeringsklimaat in deze gebieden. We willen met de betrokken gemeenten afspraken maken over het wegnemen van de overcapaciteit en over herstructurering en transformatie.
Ook in andere gebieden en bijvoorbeeld rond de stad Groningen is sprake van overaanbod van bedrijventerreinen. Voor de stad en regio willen we de afspraken voortzetten die gemaakt zijn binnen de Regio Groningen-Assen voor het terugdringen van het overaanbod.
Kennis/human capital
Blijvend investeren in het opleidingsniveau en mensen waar mogelijk naar werk toe begeleiden, is ook een groot maatschappelijk vraagstuk dat in een groot deel van onze provincie speelt. Het samen met kennisinstellingen, gemeenten en bedrijven binnen de arbeidsmarktregio maken van afspraken om meer mensen aan werk te helpen draagt sterk bij aan de leefbaarheid. Om die reden vinden wij dat dit ook onderdeel uit maakt van deze opgave. Ook met de kennisinstellingen (vooral MBO - ROC-AOC's) in gesprek gaan over de keuze van locaties door de provincie heen kan hierbij helpen. Met ons reguliere beleid, het investeren in kennisontwikkeling in de sterke clusters en de aanpak vanuit bijvoorbeeld het gaswinningsdossier en de Economic Board Groningen geven we een impuls aan bedrijvigheid en kennisopbouw in de provincie.
Bereikbaarheid (fysiek en digitaal)
Goede bereikbaarheid van het buitengebied draagt ook sterk bij aan de leefbaarheid. Zowel snel internet, als een goede fysieke bereikbaarheid met name van en naar de grote kernen draagt daar sterk aan bij. Een bijkomende opgave is de eenzijdige oriëntatie van het openbaar vervoer: ’s ochtends de stad Groningen in en ’s middags de stad uit. Door de groei van de stad zal dit alleen maar toenemen, met mogelijk ongunstige consequenties voor de exploitatie van het openbaar vervoer tot gevolg. Dit kan doorwerken in de bereikbaarheid van de robuuste kernen en uiteindelijk van de hele provincie. Daarom werken we onder meer aan afstemming van werktijden en reistijden met enkele grote werkgevers in de regio. We investeren stevig in ons hoofdnet, zetten in op pilots zoals 'publiek vervoer'. Met ons fietsbeleid en de impuls van (steeds snellere) e-bikes stimuleren we mensen meer gebruik te maken van de fiets.
De opgave Groei en Krimp heeft een relatie met de opgaven Gaswinning, Regio Groningen-Assen en Waddengebied.
10 Gemeente De Marne; Gemeenten Eemsdelta: Appingedam, Delfzijl, Eemsmond en Loppersum; Gemeenten Oost-Groningen: Bellingwedde, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwolde en Vlagtwedde en Midden-Groningen.
Wijziging categorie B
Onze waddenkust is een bijzonder gebied met unieke kenmerken waar de komende jaren grote ingrepen gaan of moeten plaatsvinden:
Deze opgaven moeten we uitvoeren binnen de context van enerzijds de status van de Waddenzee als UNESCO-werelderfgoed, de culturele rijkdom van het Wierdenland en anderzijds onze economische ambities met de Eemsdelta en Lauwersoog. Tegelijk willen we ook de leefbaarheid en sociaal-economische positie van de inwoners van dit gebied versterken. De opgave is zodoende steeds een verantwoorde balans te vinden tussen de verschillende belangen. Wij denken dat dit mogelijk is met de volgende strategie:
Deze strategie bepaalt onze aanpak bij de concrete projecten en maatregelen die in de verschillende deelgebieden op stapel staan. De belangrijkste beschrijven we hieronder.
Onze inzet
Het is belangrijk dat de waarden van het Waddengebied toekomstbestendig geborgd worden. Om die reden beogen wij ruimtelijke ingrepen die kwaliteitsversterkend zijn. Het accent ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de cultuurhistorie volwaardig meetelt.
Noordelijke dijkzone. Intermediair tussen land en wad
Het Werelderfgoed Waddenzee ligt achter de dijk: de potenties die het onmiskenbaar heeft kunnen beter worden benut. Dat vraagt om een andere manier van kijken: de dijk niet als scheidslijn zien, maar als onderdeel van een brede overgangszone tussen land en wad, als aanjager voor de beleving en (op bescheiden schaal) vermarkten van het werelderfgoed. In deze zone kunnen kleinschalige interventies plaatsvinden, die op logische plekken land en wad verbinden, zowel in ecologisch als in toeristisch-recreatief opzicht. We denken hierbij onder andere aan:
Concreet staan op stapel:
Verbetering dijkzone tussen Eemshaven en Delfzijl. Tussen Eemshaven en Delfzijl wordt de primaire kering versterkt. De dijkverbetering leidt ertoe dat de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl voldoet aan de nieuwe veiligheidsnormen. Naast het primaire doel van de dijkverbetering biedt de dijkverbetering koppelkansen voor andere projecten, zoals de toepassing van nieuwe dijkconcepten uit het landelijke Deltaprogramma. Een van deze concepten is de Dubbele dijk.
Het project Dubbele dijk bestaat uit het realiseren van een tweede dijk achter de primaire kering, waardoor tussen de twee dijken een gebied met getijdewerking ontstaat. Dit tussengebied wordt ingericht voor zilte landbouw, aquacultuur en slibwinning.
Ook de stadsrand van Delfzijl en de multifunctionele dijk langs Delfzijl-noord maken onderdeel uit van de dijkversterking. Parallel hieraan wordt vanuit het project Marconi Buitendijks gewerkt aan de kwelders langs de schermdijk bij Delfzijl. (zie 17.1.3 Eemshaven-Delfzijl-Punt van Reide)
Nationaal Park Lauwersmeer. Dynamiek vergroten
Het Lauwersmeer was vroeger een zeearm. Na de dijkafsluiting heeft het zich ontwikkeld tot een verruigd moeras dat steeds meer bebost raakt. Doordat de openheid afneemt, wordt het gebied minder aantrekkelijk voor belangrijke vogelsoorten. Wij stellen voor om samen met de provincie Fryslân en de terreinbeheerders te onderzoeken hoe dit mooie Nationaal Park een meer natuurlijke peilfluctuatie en wellicht in de verre toekomst gedempte getijdenwerking, kan worden ingezet om in het gebied een natuurlijk evenwicht te bereiken.
Lauwersoog fungeert als hub voor de bezoekers van Schiermonnikoog, het herbergt de visserijhaven c.a. en is tevens een bestemming voor recreanten die komen genieten van de maritieme sfeer rond de vissershaven, de omliggende natuur, de mogelijkheden voor waterrecreatie en Waddenbeleving. De betekenis als ‘recreatieve poort’ kan verder worden ontwikkeld tot een aantrekkelijk verblijfsgebied en uitvalsbasis voor tochten en bestemmingen in de omgeving. Ook Zoutkamp kan sterker bij deze ontwikkeling worden betrokken.
In het Lauwersmeergebied werken we aan:
Waddenpolders en de Dollardpolders. Landbouw als drager van de openheid
Dit is een uitgestrekt gebied met mooie vergezichten. De Waddenpolders liggen aan de noordelijk kust en de Dollardpolders liggen in het Oldambt. De landbouw is en blijft de belangrijkste drager van de openheid. Wij geven hier ruimte aan modernisering en schaalvergroting en werken in dialoog met de boeren aan het behouden en versterken van de kwaliteit (openheid) van het landschap, onder andere door vergroening en verduurzaming. Een belangrijk vraagstuk daarbij is hoe om te gaan met leegstand van karakteristieke gebouwen. Voor leegstaande monumenten is er een financieringsopgave voor eventueel behoud, herstel of herbestemming.
Op onze agenda staan:
Oude kwelderlandschap. Kleinschaligheid bewaren en versterken, ondernemerschap stimuleren
In het oude kwelderlandschap willen wij de kleinschaligheid bewaren en wierden, (voormalige) borgen, musea, kerken, overige karakteristieke bebouwing en andere identiteitsdragers in stand houden, herstellen, een nieuwe functie geven en indien mogelijk openstellen. Ecotoerisme en slow-toerisme zijn hier in ontwikkeling en er zijn tal van kleinschalige recreatieve ondernemingen als theetuinen, bed-and-breakfasts en galeries. Er worden evenementen en festivals georganiseerd. De Marne bruist, de verenigde creatieve ondernemers (Hotel De Marne) zijn een stap in een te koesteren en te stimuleren ontwikkeling.
Marensysteem. Opwaarderen als landschappelijke, ecologische en recreatieve drager
Wij zien kansen voor een nieuwe functie voor het marenstelsel als identiteits- en structuurdrager in een landschap waar, door schaalvergroting van de landbouw, de kleinschalige blokverkaveling verdwijnt. We denken hier onder andere aan het maken van toeristische overstappunten en verbindingsroutes met de kust.
Eemshaven en Delfzijl. Innovatieve industrie in scherp contrast met het omliggende landschap
De synergie met andere ontwikkelingen, vooral natuur in de Eemsdelta, wordt nadrukkelijk gezocht:
De opgave Waddengebied is een gezamenlijke opgave van verschillende partijen en ons. Daarom maken we samen met gemeenten, waterschappen en andere organisaties een projectenlijst. De opgave Waddengebied heeft een relatie met de opgaven Energyport, Gaswinning en Groei en krimp.
Wijziging categorie B
Bij een storende open plek inIn of aan het uiteinde van een bestaand bebouwingslint in het buitengebied bieden we ruimte aan gemeenten om in bestemmingsplannen de bouw van een of twee woningen ter opvulling van de open plek in - dan wel ter afronding van - het bebouwingslint mogelijk te maken. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
De provinciale regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Wijziging categorie B
Een goede detailhandelsstructuur is van belang voor de (regionale) economie en draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de steden en kernen in de provincie. De detailhandelssector is dynamisch en sterk aan verandering onderhevig. In plaats van groei is in toenemende mate sprake van verdringing (meer aanbod dan vraag). Daarnaast spelen schaalvergroting, filialisering, de opkomst van online winkelen en vergrijzing van consumenten en van het ondernemersbestand. Er komt veel winkelruimte vrij die niet allemaal wordt ingevuld, met leegstand als gevolg. Deze ontwikkelingen hebben de positie van kernwinkelgebieden aangetast.
Op 5 oktober 2016 hebben alle provincies een retaildeal gesloten met de Minister van EZ namens de partijen vertegenwoordigd in de Retailagenda. De retaildeal is een intentie-overeenkomst waarin is opgenomen dat provincies de regie nemen in regionale samenwerking en afstemming en (ruimtelijke) instrumenten in zetten om vitale en toekomstbestendige winkelgebieden te realiseren en winkelIeegstand tegen te gaan en te voorkomen. Op 29 mei 2018 is de Retailagenda provincie Groningen vastgesteld, waarin de voornemens uit de landelijke retaildeal zijn uitgewerkt.
Regionale aanpak
Wij willen inzetten in op een toekomstbestendige detailhandelsstructuur. Dit doen we door de positie van de kernwinkelgebieden te versterken en perifere vestigingen te beperken. In het belang van een toekomstbestendige detailhandelsstructuur moeten afwegingen meer op regionaal niveau plaatsvinden. Op regionale schaal moet gestreefd worden naar evenwicht tussen vraag en aanbod zodat overcapaciteit en leegstand voorkomen worden. Juist vanwege de reeds aanwezige leegstand
Dit gaat over de grenzen van de huidige gemeenten heen. Dit vraagt om (ruimtelijke) keuzes gericht op het versterken van kansrijke locaties en het omvormen van kansarme locaties naar andere functies (compacter maken van winkelgebieden). Nieuwe ontwikkelingen kunnen dan worden ingezet om bestaande kansrijke locaties te vitaliseren en te versterken. Deze opgave zal gezamenlijk door overheden, ondernemers, vastgoedeigenaren en ontwikkelaars en moeten worden opgepakt (zie hoofdstuk 8 Groei en krimp).
Visie op detailhandel
Om te bereiken dat gemeenten de detailhandelsstructuur in stads- en dorpscentra gaan versterken en keuzes gaan maken met betrekking tot kansarme en kansrijke locaties, adviseren we gemeenten om een detailhandelsvisie op te stellen, die bij voorkeur in regionaal verband wordt afgestemd. De visie over detailhandel dient bij voorkeur de volgende aspecten te bevatten:
Het verdient de voorkeur om een detailhandelsvisie deel te laten uitmaken van een overkoepelende structuur-/omgevingsvisie. Het integrale karakter van een dergelijke visie leidt ertoe dat niet meer per domein aparte strategische visies worden ontwikkeld, maar in samenhang. Het voorgaande laat onverlet dat er ruimte is voor afzonderlijke visies.
We hebben een provinciaal koopstromenonderzoek laten uitvoeren. Dit koopstromenonderzoek geeft inzicht in de koopstromen en bevat een analyse van het winkelaanbod in de grotere kernen in de provincie. Dit onderzoek kan door gemeenten worden gebruikt bij het formuleren/actualiseren van beleid. Daarnaast zijn we behulpzaam bij het opstellen van detailhandelsvisies en stellen we hiervoor financiële middelen beschikbaar.
Kaartwijziging
We richten ons op het het instandhouden en verbeteren van de kwaliteit van het Groningse deel van de volgende landelijke fiets- en wandelroutes:
Wij financieren projecten met het doel provinciale routestructuren uit te breiden en te vernieuwen.
Wijziging categorie C
Wij stimuleren de productie van duurzame energie en groene grondstoffen uit agrarisch materiaal en materiaal uit landschap en natuur. Gemeenten kunnen ruimte bieden voor de productie van duurzame energie en groene grondstoffen. De installaties en bijbehorende opslagfaciliteiten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
Als aan deze voorwaarden is voldaan beschouwen we de installatie(s) als agrarische bebouwing.
Voor biomassavergistingsinstallaties of mestvergistingsinstallaties anders dan op een agrarisch bouwperceel of op een bedrijventerrein kunnen wij in overleg met de gemeente een locatie aanwijzen.
In alle gevallen geldt dat de installatie(s) zorgvuldig in het landschap moeten worden ingepast. Hierbij gelden dezelfde criteria als die voor de Bouwblok op Maatmethodemaatwerkmethode (zie 14.1.2 Schaalvergroting landbouw). We hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.11).
Wijziging categorie B
De strekdammen langs de havenmond van de Eemshaven zijn als zoekgebied vervanging windturbines aansluitend op het concentratiegebied grootschalige windenergie Eemshaven toegevoegd. Dit zoekgebied bij de strekdammen wordt ingezet in het geval een helikopterhaven in de noordwesthoek van de Eemshaven wordt gerealiseerd omdat wij op 6 juli 2016 een luchthavenbesluit voor de heliport in de noordwesthoek van het Eemshaventerrein hebben vastgesteld. In dat gevalVoor de realisatie en vervolgens in gebruik name van deze helikopterluchthaven moeten daarvoor twee windturbineposities geamoveerd worden. Indien de helikopterhaven niet op de locatie in de Eemshaven wordt gerealiseerd, worden de zoekgebieden bij de strekdammen niet ingevuld met windturbines.
Wijziging categorie A/B
Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen ruimte bieden voor windturbines onder demet een ashoogte van maximaal 15 meter binnen het stedelijk gebied. Daarnaast willen wij een aantal pilotde volgende typen proefprojecten mogelijk maken in het buitengebied voor:
Met de pilots willen wij aantonen dat kleine windturbines met een goede ruimtelijke inpassing in het buitengebied mogelijk zijn. Wij willen de pilots binnen twee jaar afronden (uitvoering en evaluatie). Wij zullen kleine windturbines en de (voorlopige resultaten van) bovengenoemde pilots ook uitdrukkelijk betrekken in de dialoog waarin wij kijken welke (nieuwe) ruimte voor duurzame energie geboden kan worden.
Met deze proefprojecten willen wij zicht verkrijgen in de ruimtelijke/landschappelijke impact van kleine windturbines in verschillende situaties qua locatie en typen landschap in het buitengebied.
In artikel 2.41.2 van de Omgevingsverordening hebben wij daarvoor een regeling opgenomen. Op grond daarvan kan een gemeente aan Gedeputeerde Staten verzoeken om één of meerdere gebied(en) aan te wijzen voor de uitvoering van één of meer proefproject(en) als hiervoor genoemd. Bij de aanwijzing van een gebied geldt als uitgangspunt dat proefprojecten over de verschillende weergegeven landschapstypen (dijkenlandschap, wierdenlandschap, esdorpenlandschap, parkachtig esdorpenlandschap, veenkoloniaal landschap, heide-ontginningslandschap en wegdorpenlandschap) worden verspreid. Er kunnen per landschapstype maximaal drie proefprojecten mogelijk worden gemaakt. Hierbij staat het per landschapstype vrij om welk type proefproject het gaat.
Wij gaan de regeling evalueren na realisatie van voldoende proefprojecten en nemen de resultaten ervan mee in het opstellen van nieuw beleid voor kleine windturbines.
Wijziging categorie C (nummering paragraaf gewijzigd)
Bij de realisatie van de 380 kV hoogspanningsleiding Eemshaven-Vierverlaten zetten wij ons in voor een tijdige en kwalitatief goede natuurcompensatie van verstoorde weidevogelgebieden. Ten aanzien van landschapseffecten eisen wij van de initiatiefnemer een goede afweging te maken tussen ondergronds brengen of een compensatie van landschaps-, recreatieve- en cultuurhistorische maatregelen in een ruime strook langs het gehele tracé.
Wijziging categorie B
Om het landschap te beschermen dienen nieuwe bouwpercelen alleen te worden toegestaan ten behoeve van een beperkt aantal categorieën. Het gaat daarbij om:
Vooraf moet uit onderzoek zijn gebleken dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een nabijgelegen bestaand agrarisch bouwperceel. Het nieuwe agrarisch bouwperceel moet daarnaast ten dienste staan van een uit onze provincie afkomstig agrarisch bedrijf, waarvan de verwachting bestaat dat de bedrijfsvoering op termijn in stand kan worden gehouden.
Voor elk nieuw agrarisch bouwperceel moet de maatwerkmethode worden toegepast. Daarbij geldt in beginsel een bovengrens van maximaal 2 ha. Voor het toekennen van agrarische bouwpercelen met een omvang groter dan 2 ha, wordt verwezen naar 14.1.2 Schaalvergroting landbouw. Voor nieuwe agrarische bouwpercelen hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Het kan voorkomen dat een agrarisch bedrijf niet kan uitbreiden direct aangrenzend aan het bestaande bouwperceel of dat - in verband met het biologisch houden van dieren - een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel op afstand van het bestaande bouwperceel nodig is in verband met de geldende biologische regelgeving. Indien bovendien geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwperceel in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden, kan de uitbreiding van het bouwperceel op enige afstand van het bestaande bouwperceel plaatsvinden. Beide delen van het bouwperceel dienen in dat geval gekoppeld te worden zodat duidelijk is dat de beide delen van het bouwperceel uitsluitend ten behoeve van hetzelfde bedrijf kunnen worden gebruikt. Ook in deze situatie geldt dat de maximale omvang van beide delen niet meer mag bedragen dan 2 ha.
Voor nieuwe agrarische bouwpercelen en gekoppelde agrarische bouwpercelen hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Wijziging categorie B
Wij willen schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector.
Voor het vergroten van bestaande bouwblokken tot een omvang groter dan 1 ha, of het toekennen van nieuwe bouwblokken, geldt dat de maatwerkmethode moet worden toegepast. De toepassing van deze methode kan in beginsel niet leiden tot een agrarisch bouwperceel groter dan twee hectare.
Een nieuw agrarisch bouwperceel of vergroting van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare is alleen toegestaan indien voor dat bouwperceel de maatwerkmethode is gevolgd èn het bouwperceel bovendien ten dienste staat aan een bedrijf dat voldoet aan het Groninger Verdienmodel. Dit model is ontwikkeld om te bepalen of een (melkrundveehouderij) bedrijf en de bedrijfsvoering daadwerkelijk bijdragen aan verduurzaming van de sector. Met de toepassing van het GVM is een groot provinciaal belang gediend. Om een uniforme toepassing en handhaving van het GVM te bewerkstelligen, is het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voorbehouden aan Gedeputeerde Staten. De gemeente kan vervolgens voorzien in een bouwperceel dat correspondeert met de door Gedeputeerde Staten verleende omgevingsvergunning.
De toepassing van het GVM kan nooit leiden tot een agrarisch bouwperceel groter dan 4 ha.
Voor de toepassing van de maatwerkmethode en het GVM hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Maatwerkmethode
Om uitbreidingsplannen sneller, beter en toekomstgerichter te realiseren en deze zo optimaal landschappelijk in te passen, moet bij vergrotingen van bestaande agrarische bouwblokken boven de 1 ha de maatwerkmethode worden gevolgd. Dit houdt in dat betrokken partijen (de gemeente, de ondernemer en eventueel diens adviseur, alsmede één of meer onafhankelijke deskundigen) de planvorming voor de uitbreiding gezamenlijk oppakken en daarbij in elk geval rekening houden met een aantal ruimtelijke randvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.
Groninger Verdienmodel (GVM)
Het GVM stimuleert de landbouwsector om inspanningen te verrichten die de landbouw in Groningen sterker, het landschap mooier en schoner maken met aandacht voor de bescherming van de biodiversiteit. Dit doen we in dialoog met onder meer de sector en de omgeving. Door extra inspanningen te verrichten ten behoeve van de verduurzaming van het landbouwbedrijf en bedrijfsvoering, kan een agrarische ondernemer ruimte voor bedrijfsuitbreiding ‘verdienen’, in die zin dat het bedrijf een agrarisch bouwperceel groter dan 2 ha kan worden toegekend tot maximaal 4 ha. Als er geen overeenstemming wordt bereikt dat deze inspanningen geleverd zullen worden, is uitbreiding boven de 2 ha niet mogelijk.
Het resultaat van de toepassing van de maatwerkmethode zal in de regel zijn, dat een bouwperceel met inachtneming van het overeengekomen erfinrichtingsplan kan worden uitgebreid. Het resultaat kan echter ook zijn, dat het ingediende bouwplan in beperkte(re) mate, of in het uiterste geval, geheel niet kan worden uitgebreid. Lokale omstandigheden alsmede het landschappelijk profiel zullen doorgaans aan de basis staan van de werkelijke uitbreidingsmogelijkheden of onmogelijkheden.
Wij achten het van groot belang dat gemeenten zich ten behoeve van de besluitvorming over agrarische schaalvergroting laten adviseren door een deskundige instantie.
Wij vragen gemeenten bij schaalvergroting in de buurt van stikstofgevoelige gebieden rekening te houden met de externe werking van schaalvergroting op die gebieden.
Op kaart 2 is een indicatie gegeven hoe wij op gebiedsniveau de maximale schaalvergrotingsmogelijkheden hebben ingeschat. Welke werkelijke ontwikkelruimte per agrarisch bedrijf kan worden geboden zal echter uiteindelijk het resultaat zijn van de maatwerkmethode. Dit kan zowel meer als minder ontwikkelruimte zijn. Bij de maatwerkmethode wordt onder meer de gemeente betrokken. Een mogelijke bevinding van de gemeente dat de bedrijfsomvang niet inpasbaar is in de omgeving, zullen wij als een zwaarwegend advies betrekken bij ons uiteindelijke oordeel. De gewenste uitbreiding van het bouwblok bepaalt uiteindelijk welke regels van toepassing zijn. Deze zijn hieronder in drie categorieën weergegeven.
Wijziging categorie C
De kernkarakteristieken bestaan uit belevingswaarden en natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige landschapselementen. De waarde van deze kernkarakteristieken betreft niet alleen de objecten zelf, maar vooral ook om de context waarin deze objecten zich bevinden. Wij onderscheiden de volgende kernkarakteristieken:
Wij stellen regels voor de bescherming van deze kernkarakteristieken. Wij beschermen deze waarden en houden rekening met deze waarden in onze eigen plannen. Wij verwachten van anderen dat ons beleid doorwerkt in plannen op regionaal en lokaal niveau.
Gemeenten dienen in hun structuur-/omgevingsvisies aan te geven hoe zij de kernkarakteristieken beschermen, behouden en verder versterken. Gemeenten moeten hier in bestemmingsplannen, (regionale) welstandsnota’s en dorpsvisies verder invulling aan geven.
Wij stimuleren het herstel van landschapselementen met instrumenten via het Programma Landelijk Gebied. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet krijgt de bescherming van het maritiem en buitendijks erfgoed een specifieke wettelijke grondslag. We willen dit erfgoed beter in beeld krijgen en de bescherming ervan inbedden in ons beleid.
Wijziging categorie C
De afwisseling en het contrast tussen de open en besloten gebieden draagt bij aan de diversiteit van het landschap. Wij beschermen de openheid en beslotenheid van het landschap.
Gebieden met een grootschalig open karakter:
We kennen ook gebieden met een waardevol besloten en/of kleinschalig open karakter. Dit wordt veelal gevormd door de aanwezigheid van bosjes, houtsingels, houtwallen en (meidoorn)hagen. Dit zijn:
We vragen aan gemeenten om in hun ruimtelijke activiteiten en plannen deze waarden te beschermen. Binnen bosontwikkelingszones is ruimte voor de ontwikkeling van bos en nieuwe houtteelt. Ter bescherming van de (kleinschalige) openheid, beslotenheid en houtsingelstructuur hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). Wij stimuleren het herstel en de versterking van de karakteristieke beplanting, zoals houtsingels en meidoornhagen met subsidies via het Programma Landelijk Gebied.
Kaartwijziging
NNN-natuurgebieden zijn bestaande natuurgebieden of nog te ontwikkelen natuurgebieden, die liggen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk. Een deel van de nog te ontwikkelen natuurgebieden is nu landbouwgrond. Ons beleid is er op gericht deze landbouwgronden op vrijwillige basis aan te kopen of met subsidie voor functieverandering om te vormen naar natuur en ze vervolgens opnieuw in te richten. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Nota Grondbeleid van de provincie Groningen.
Volgens planning is het Groningse deel van het Natuurnetwerk in 2027 voltooid, waarmee in totaal 9.800 hectare nieuwe natuur ontwikkeld zal zijn. Inmiddels is 7.800 ha aangekocht dan wel door functieverandering omgevormd naar natuur. Daarvan is 5.500 ha al ingericht als natuur, of is de inrichting in uitvoering. De resterende 2.000 ha volgt in de komende jaren. Daarnaast maken wij samen met gebiedspartners plannen voor de inrichting van de nog niet ingerichte gronden (4.300 ha) en voeren deze plannen samen met hen uit.
De begrenzing van het Natuurnetwerk en regels ter bescherming van het Natuurnetwerk hebben wij vastgelegd in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Kaartwijziging
Buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) komen in onze provincie allerlei kleinere en grotere bos- en natuurelementen voor, die een bijdrage leveren aan de biodiversiteit van het landelijk gebied. Wij vragen aan gemeenten bos- en natuurgebieden buiten het NNN te beschermen via gemeentelijke bestemmingsplannen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Wij ondersteunen natuurterreinbeherende organisaties en particulieren met beheersubsidies om de natuurwaarden te handhaven, verrommeling van het landschap tegen te gaan en een veilig recreatief medegebruik mogelijk te maken. Verder faciliteren en subsidiëren we initiatieven van burgers die willen participeren in het beheer en bescherming van veelal kleinere natuur- en bosgebieden buiten het NNN.
Kaartwijziging
Wij beschermen weidevogels en concentreren onze beschermingsmaatregelen daarbij in de gebieden waar nog levenskrachtige populaties weidevogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. Het weidevogelbeheer wordt georganiseerd door samenwerkingsverbanden van boeren (de agrarische collectieven). Wij zetten instrumenten in om het weidevogelbeheer te stimuleren en wij monitoren de weidevogelstand.
Kaartwijziging
Wij beschermen akkervogels in gebieden waar nog levenskrachtige populaties akkervogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. De beheermaatregelen voor akkervogels worden genomen door samenwerkingsverbanden van boeren (de agrarische collectieven). Wij subsidiëren initiatieven voor akkervogelbeheer en monitoren de akkervogelstand.
Op de locatie Emmapolder geldt naast de aanduiding ‘leefgebied akkervogels’, de aanduiding ‘testveld windenergie’.
Wijziging categorie B
De huidige drie 'groene wetten' (Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet).worden samengevoegd tot één nieuwe: de Wet natuurbescherming. Wij krijgenhebben een grotere rol bij de uitvoering. Onze verantwoordelijkheid is uitgebreid. Naast de bestaande taken zijn we We worden verantwoordelijk voor het verlenen van ontheffingen ter bescherming van soorten bij ruimtelijke ingrepen en we krijgen de bevoegdheid tot het in stand houden van het areaal aan houtopstanden.
Vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 stelt vergunningen verplicht voor activiteiten/projecten in of nabij een Natura 2000-gebied die mogelijk conflicteren met de bescherming van de natuurwaarden. Een Natuurbeschermingswet-vergunning kunnen wij separaat verlenen of als onderdeel van een omgevingsvergunning.
Programmatische aanpak Stikstof
In Natura 2000-gebieden gelden regels voor stikstofdepositie en -uitstoot. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werkt een aantal overheden samen om bij Natura 2000-gebieden de achteruitgang van de biodiversiteit, voor zo ver die het gevolg is van stikstofdepositie, tot staan te brengen en om te zetten in herstel, en om ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten met stikstofuitstoot in de buurt van die gebieden. In onze provincie is alleen Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek een gebied met beperkte ontwikkelingsruimte. De resultaten van de PAS worden nauwkeurig gevolgd. Waar nodig vindt bijsturing van de PAS plaats, zodanig dat de natuurdoelen te allen tijde worden gehaald.
Rijk en provincies hebben een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) opgesteld. De PAS is op 1 juli 2015 van kracht geworden, evenals een provinciale beleidsregel waarin de verdeling van PAS-ontwikkelingsruimte in het kader van de Natuurbeschermingswet vergunningverlening is geregeld.
Wijziging categorie B
De Wet natuurbescherming (Wnb) stelt vergunningen verplicht voor activiteiten/projecten in of nabij een Natura 2000-gebied die mogelijk conflicteren met de bescherming van de natuurwaarden. Een Wnb-vergunning kunnen wij separaat verlenen of als onderdeel van een omgevingsvergunning.
Programma Aanpak Stikstof (PAS)
In het PAS werken overheden, natuurorganisaties en ondernemers samen aan ruimte voor economische ontwikkelingen, sterkere natuur en minder stikstofuitstoot.
Het PAS is sinds 1 juli 2015 onderdeel van de Wnb en regelt via een vergunningverleningstelsel dat nieuwe economische activiteiten of uitbreidingen van bestaande activiteiten worden getoetst op hun stikstofeffect op Natura 2000-gebieden. Het PAS is relevant voor alle activiteiten die uitstoot van stikstof veroorzaken. Dit is het geval bij bijvoorbeeld veehouderijen, energiecentrales, industrie, weg- en scheepvaartverkeer, woningbouwprojecten en natuurinrichtings- en dijkversterkingsprojecten.
In het PAS zijn grenswaarden opgenomen waarboven een stikstofdepositie-veroorzakende activiteit vergunningplichtig is. De provincie Groningen is bevoegd gezag voor de Wnb-PAS-vergunningverlening voor activiteiten die binnen de Groningse provinciale grenzen plaatsvinden.
Het PAS geldt voor 118 Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige natuur (de PAS-gebieden). In Groningen hebben we te maken met de Waddenzee, Lieftingsbroek en Drentsche Aa, maar ook moeten we effecten op stikstofgevoelige N2000-gebieden in andere provincies bij de beoordeling meenemen. In het kader van het PAS wordt voor de beoordeling het landelijke rekenprogramma Aerius gebruikt. Mede met behulp van Aerius worden ontwikkelingen en resultaten nauwkeurig gevolgd en vindt zo nodig bijstelling plaats. Het uitvoeringsbureau PAS is ondergebracht bij BIJ12.
Wijziging categorie B
Een flink aantal planten- en diersoorten in onze provincie, zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), valt onder Europese beschermingsrichtlijnen zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ons regulier natuurbeleid bevat doelen en maatregelen waar beschermde soorten van profiteren:
Ons reguliere beleid draagt zodoende bij aan verbetering van de leefomgeving van beschermde soorten. Hierdoor zijn minder gerichte maatregelen voor specifieke soorten nodig.
Als de nieuweNu de Wet natuurbescherming van kracht wordt is, wordenzijn wij verantwoordelijk voor de uitvoering van bijna alle natuurtaken. Daarbij hoort ook het verlenen van ontheffingen ter bescherming van soorten bij ruimtelijke ingrepen, waaronder de soorten die vanuit de Europese richtlijnen een beschermde status hebben. We hebben voor deze soorten een inspanningsverplichting, het Rijk is eindverantwoordelijk.
Wijziging categorie B
Het areaal aan houtopstanden wordt beschermd via de Boswethet hoofdstuk Houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Wij zijn het bevoegd gezag om het areaal aan houtopstanden op peil te houden. De primaire bevoegdheid ligt nu nog bij het Rijk. Zodra de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht wordt, zullen wij deze bevoegdheid met bijbehorende taken krijgen. Wij kunnen nadere regels stellen over bijvoorbeeld (vrijstelling van) herplantplicht en de wijze van herplant.
Kaartwijziging
Compensatie bij bescherming van Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de bos- en natuurgebieden daarbuiten, is geregeld via het 'Nee, tenzij, …'-principe. Dat houdt in dat aantasting van de specifieke landschapskenmerken en natuurwaarden van een gebied niet mag, tenzij er geen alternatief is én er een groot openbaar belang wordt gediend. Ingrepen worden dus zoveel mogelijk vermeden. Wanneer een ingreep onontkoombaar is, moet de initiatiefnemer:
Een en ander zoals bepaald in het 'Beleidskader Spelregels EHS' (zie Beleidskader).
In beschermde gebieden waarin landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.
Bescherming natuur- en landschapswaarden in agrarisch gebied
Natuurcompensatie
In het agrarisch gebied bevinden zich belangrijke natuurwaarden en daaraan gekoppelde landschapskenmerken. Daarbij gaat het voornamelijk om de kerngebieden van het provinciale weide- en akkervogelbeleid. Ook in deze gebieden geldt het 'Nee, tenzij …"-principe en het 'Beleidskader Spelregels EHS' voor eventuele mitigatie en compensatie. In (alle) beschermde gebieden waarin landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.
We vragen gemeenten om zich in beschermde gebieden terughoudend op te stellen bij het toestaan van nieuwe ingrepen en zo nodig mitigerende en compenserende maatregelen te nemen en dit in hun eigen beleid vast te leggen.
Uitgangspunten voor compensatie zijn:
Kaartwijziging
Om het Natuurnetwerk Nederland (NNN) te realiseren kopen wij landbouwgronden, die wij (her)inrichten voor natuur en vervolgens als natuurgrond verkopen aan beheerders. Ons uitgangspunt daarbij is dat alle geïnteresseerde beheerders gelijke kansen krijgen. Vanuit het oogpunt effectief beheer willen wij versnippering van beheer en eigendom voorkomen. Dat doen we door te eisen dat beheerders met elkaar samenwerken als dat nodig is voor de natuurdoelen en de efficiëntie van het natuurbeheer en door met betrokkenen na te gaan of ruilen van percelen mogelijk is.
Grondeigenaren met gronden binnen het NNN, die hun grond niet willen verkopen, stimuleren we om hun landbouwgrond zelf om te vormen naar natuur. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de subsidiemogelijkheden van onze 'Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap' (SKNL). Wij ondersteunen eigenaren/ beheerders van natuurgebieden om een op natuurdoelen afgestemd beheer te voeren. Daartoe verlenen wij subsidies aan natuurterreinbeherende organisaties en particulieren.
Wijziging categorie B
Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
Ons klimaat verandert, de zeespiegel stijgt en het is vaker extreem nat of extreem droog. Dit heeft gevolgen voor hoe we ons moeten beschermen tegen water. Dit probleem is afgelopen jaren onderzocht in het Deltaprogramma. De uitkomsten van het Deltaprogramma zijn voor Nederland vertaald in het Nationale Waterplan. De hoofdlijnen hierin zijn:
Wij vertalen deze hoofdlijnen in ons beleid. We richten ons op slimmere combinaties van functies rondom de zeedijken. Daarmee willen we het kustgebied ook aantrekkelijker en beter toegankelijk te maken. We willen hiermee de Waddenzee als werelderfgoed beter ontsluiten voor recreatie en toerisme. Daarnaast stimuleren we voor veen- en laaggelegen gebieden ruimtelijke maatregelen ter voorkoming van onder meer wateroverlast en onveiligheid. De gevolgen van de gaswinning voor onze waterveiligheid worden onderzocht. Indien nodig, worden versterkende maatregelen getroffen.
100% bescherming tegen water is niet mogelijk, daarom hebben we vastgelegd met welke frequentie wateroverlast mag optreden. De normen voor de regionale keringen zijn vastgesteld op basis van de studie 'Droge Voeten 2050'. Voor de regionale watersystemen bepalen wij de norm en helpen we (door onder andere ruimte te reserveren) de waterschappen bij het behalen van de doelstellingen.
Voor mogelijke waterbergingsgebieden zijn we verantwoordelijk voor het aanwijzen van de gebieden, hierbij maken we onderscheid tussen waterbergings-, noodbergings- en zoekgebieden.
Voor de zeekeringen stelt het Rijk de normen vast en reserveren wij de ruimte voor de realisatie.
Wijziging categorie B
Het Werelderfgoed Waddenzee ligt achter de dijk: de potenties die het onmiskenbaar heeft kunnen beter worden benut. Dat vraagt om een andere manier van kijken: de dijk niet als scheidslijn zien, maar als onderdeel van een brede overgangszone tussen land en wad, als aanjager voor de beleving en (op bescheiden schaal) vermarkten van het werelderfgoed.
Langs onze kust moeten de volgende zeedijken de komende jaren verbeterd worden:
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de kustverdediging. Ze beheren de zeedijken en zorgen dat deze aan de normen, die door het Rijk zijn vastgesteld, voldoen. Wij zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing hiervan. We zorgen ervoor dat er voldoende ruimte is voor het waterschap om de zeedijken te beheren en te versterken. Er zijn goede mogelijkheden om natuur, landbouw en recreatie te koppelen aan dijkversterkingsprojecten. Wij hebben hiervoor in de Omgevingsverordening een waterkeringszone ruimtelijk vastgelegd (titel 2.7).
In de opgave Waddengebied zijn de voorziene ontwikkelingen en nieuwe mogelijkheden uitgewerkt voor de hele kustzone.
Waterkeringszone
Om in de toekomst de primaire waterkering tegen de laagste maatschappelijke kosten te kunnen versterken, is ter weerszijden van de primaire waterkering een waterkeringszone bestemd. De waterkeringszone is aan iedere zijde van de primaire waterkering 100 m breed en is onderverdeeld in:
Om in de waterkeringszone activiteiten te voorkomen die onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen met zich meebrengen en/of de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, zijn in de Omgevingsverordening bepalingen opgenomen (titel 2.7). De planologische ruimte in de bestemmingsplannen voor bestaande bebouwing en bedrijven mag worden benut.
Wijziging categorie B
In de opgave Waddengebied zijn de voorziene ontwikkelingen en nieuwe mogelijkheden uitgewerkt voor de hele kustzone. Binnen de Eems-Dollardregio is de visie op kustontwikkeling nader uitgewerkt in het icoonproject 'Vitale kust Eems-Dollard', als onderdeel van het programma 'Ecologie en economie in balans' 'Eems-Dollard 2050'. Hieronder wordt ingegaan op onderdelen van dit icoonproject.
Het dijktraject Eemshaven-Delfzijl-Punt van Reide leent zich voor combinatie van waterveiligheid, natuur, innovatieve landbouw en recreatie. Doel is om op innovatieve wijze de kustzone te versterken metInnovatie en toepassing van materiaal uit de Eems-Dollard staan hierbij centraal, gecombineerd met natuurontwikkeling en innovatieve landbouw.
In de periode 2017-2019 versterkt waterschap Noorderzijlvest het dijktraject Eemshaven-Delfzijl. Samen met het waterschap, de gemeenten Eemsmond en Delfzijl en de maatschappelijke organisaties hebben we onderzocht hoe bovengenoemd combinatiedoel (breed dijkconcept) kan worden gerealiseerd. Het provinciaal inpassingsplan dat dit mogelijk maakt is op 28 september 2016 vastgesteld.
Rondom Delfzijl wordt langs de kust een aantal projecten uitgewerkt, gericht op verhogen van de veiligheid, natuurherstel en een aantrekkelijker centrum. Voor dit project werken we samen met de partners binnen het project Marconi.
Tussen Delfzijl en Termunten verkent het Groninger Landschap hoe met natuur en/of innovatieve landbouw de overgang tussen de zee en het land verbeterd kan worden.
Kaartwijziging
Voor regionale waterkeringen zijn veiligheidsnormen vastgesteld. Deze veiligheidsnormen zijn de normen voor de hoogte en de stabiliteit. De veiligheidsnormen zijn gebaseerd op schade, die kan ontstaan in een gebied als gevolg van een doorbraak van een kering. Bebouwd gebied krijgt een hogere norm dan landbouwgebied.
Veiligheidsnormen regionale waterkeringen
Voor het merendeel van de regionale waterkeringen geldt een minimale veiligheidsnorm van 1:100. Langs de Eemskanaal- en Dollardboezem, de Electraboezem en het Lauwersmeer ligt een aantal kadetrajecten met een veiligheidsnorm van 1:300 of 1:1.000. Vóór 1 januari 2020 moeten de regionale waterkeringen voldoen aan de veiligheidsnormen.
De veiligheidsnorm van 1:100 voor de regionale waterkeringen in de Friese boezem moet uiterlijk op 1 januari 2020 gerealiseerd zijn. In bestuurlijk overleg met het waterschap Noorderzijlvest hebben wij afgesproken dat de zogenaamde No Regret waterkeringen uiterlijk op 1 januari 2019 aan de veiligheidsnormen moeten voldoen. De No Regret waterkeringen zijn de regionale waterkeringen van het waterschap Noorderzijlvest die de maatgevende waterstanden op de Eemskanaal-Dollardboezem moeten kunnen keren. De regionale waterkeringen die in aardbevingsgevoelig gebied liggen moeten ook uiterlijk op 1 januari 2020 aan de veiligheidsnormen voldoen.
Wij houden toezicht op de uitvoering van het beleid door de waterschappen.
Stabiliteitseisen regionale waterkeringen
Omdat het realiseren van de veiligheidsnormen van 1:300 en 1:1000 voor stabiliteit mogelijk niet voor alle regionale waterkeringen haalbaar en/of betaalbaar is, onderzoeken de waterschappen welke maatregelen nodig zijn om de regionale waterkeringen aan deze veiligheidsnormen te laten voldoen en wat daarvan de kosten zijn. Indien nodig kunnen wij dan op basis van een gemotiveerd voorstel een nieuwe veiligheidsnorm vaststellen. Een gewijzigde veiligheidsnorm moet uiterlijk vóór 1 januari 2023 zijn vastgesteld.
De regionale waterkeringen moeten vóór 1 januari 2029 aan de gewijzigde veiligheidsnormen voor stabiliteit voldoen.
Hogere normen voor enkele regionale waterkeringen
Voor enkele regionale keringen stellen wij een hogere norm vanwege de aanwezigheid van gasinfrastructuur. Het treffen van maatregelen om aan deze norm te voldoen beschouwen wij als een (gedeelde) nationale verantwoordelijkheid.
Kaartwijziging
Bergingsgebieden zijn bedoeld om bij wateroverlast (hoge boezemwaterstanden) boezemwater gecontroleerd in te laten en tijdelijk te bergen om overstromen of doorbreken van boezemkaden elders te voorkomen. Zo mogelijk geven we bergingsgebieden ook andere functies (bijv. natuur, recreatie).
Bergingsgebieden worden vaker dan gemiddeld één keer in de honderd jaar ingezet.
Wij hebben regels voor het gebruik van de grond in bergingsgebieden opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.7).
Wijziging categorie B
Het openbaar vervoer netwerk (OV-netwerk) bestaat uit:
Onder het HOV vallen de trein, de Qliners en Q-links. Dit HOV heeft een hogere kwaliteit en frequentie dan de basislijnen. De bediening met het HOV gebeurt veelal tussen 6.00 uur en 24.00 uur en heeft overdag een frequentie van tweemaal per uur.
Met de basislijnen bieden wij busverbindingen vanuit het landelijk gebied naar de regionale centra, de regionale spoorlijnen en HOV-buslijnen. Deze kennen over het algemeen een lagere frequentie en korte bedieningsperiode dan het HOV.
Niet overal zijn voldoende reizigers om de hele dag door vaste lijndiensten te verzorgen. Die gebieden bedienen wij met aanvullend vervoer.
Naast de OV-lijnen zijn de knooppunten van belang in het netwerk. Om spoor, HOV-bus, basislijnen en aanvullend vervoer op elkaar te laten aansluiten, zetten we in op opwaardering van de bestaande knooppunten tot hubs (voorheen 'ketenknooppunten'), plekken waarvandaan je snel en vaak met OV naar de belangrijkste bestemmingen kunt reizen. Het zijn de kiss and ride plekken voor het OV. Idee is dat bijvoorbeeld het publiek vervoer van en naar deze hubs gaat rijden op die plekken en tijdstippen dat er geen reguliere busdienst rijdt. Deze vraagafhankelijke voorziening wordtis ondergebracht bij de aanbestedingin het publiek vervoer dat in het voorjaar van 2018 is gaan rijden die naar verwachting in 2017 doorlopen wordt.
Daarnaast dienen de hubs ook overstappen tussen verschillende vervoermodaliteiten te faciliteren, waarbij de combinatie fiets-OV een belangrijke zal zijn en verder de overstap van auto op OV. Hierdoor krijgen de haltes die de status krijgen van hub dus een belangrijke plek in het OV-netwerk. Vandaar dat het onze ambitie is op deze haltes extra aandacht te besteden aan prettig wachten, sociale veiligheid, reisinformatie en ook mogelijkheden om je (elektrische) fiets veilig te stallen of op te laden.
Wijziging categorie B
Gebaseerd op bovenstaande OV-netwerk hebben wij een Basisnetwerk OV opgesteld. Dat de ruggengraat van het OV-systeem dient te zijn. Het Basisnetwerk OV is dat deel van het OV-netwerk dat gegarandeerd is voor de komende 10 jaar en dat onontbeerlijk is voor een goed functionerend OV-systeem. De hubs nemen naast de lijnen nog een bijzondere positie in binnen het OV-netwerk. Zij zullen de schakel gaan vormen tussen het openbaar vervoer, publiek vervoer en andere vervoermodaliteiten. Vandaar dat wij hebben gekozen voor een Basisnetwerk OV dat een goede ruggengraat is voor het OV-netwerk en alle hubs met elkaar verbindt. Op onderstaande afbeelding is het Basisnetwerk OV weergegeven.
Wij kiezen voor een Basisnetwerk OV dat bestaat uit alle spoorlijnen, de HOV-lijnen, aangevuld met de meeste basislijnen, zodat alle hubs aan het Basisnetwerk OV liggen.
Op de kaart Basisnetwerk openbaar vervoer zijn ook een aantal provinciegrensoverschrijdende lijnen te zien, die conform onze systematiek behoren tot het Basisnetwerk OV. Voor het deel dat deze lijnen in een buurprovincie liggen, zijn wij geen bevoegd gezag. Hetzelfde geldt ook voor het spoor richting Leer. Uiteraard zijn wij wel met de provincies Drenthe en Fryslân en het Landeschnahverkehrgesellshaft Niedersachsen in gesprek over het lijnennetwerk.
Voor het Basisnetwerk OV garanderen wij onderstaande minimale bediening, conform de huidige situatie. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat de bediening zich hiertoe beperkt. Er zijn vele lijnen waarbij de frequentie in de huidige situatie hoger is dan onderstaande minimale bediening. Uiteraard blijft dit zo, zolang de vraag dit rechtvaardigt of het beleid dit heeft bepaald.
bediening |
minimaal per uur (p.u.) |
|
Spoorlijnen1 |
6-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
HOV-buslijnen |
6-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
zware basislijn2 |
7-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
basislijn |
7-24u |
1 keer p.u. |
1 Met uitzondering van Winschoten-Nieuweschans/Leer en Roodeschool-Eemshaven (lagere frequentie).
2 Met uitzondering van Ulrum-Lauwersoog (lagere frequentie).
Ten aanzien van dit Basisnetwerk OV dient nog wel opgemerkt te worden dat de hubs zoals die op de kaart Basisnetwerk openbaar vervoer zijn weergegeven indicatief zijn. De exacte uitwerking van de hubs vindt nog plaats in het kader van het vormgeven van het publiek vervoer door de gemeenten en dient nog nader afgestemd te worden met de gemeenten. Het zou dus goed kunnen, dat hierin nog enkele wijzigingen plaatsvinden. Wat ons betreft blijft het uitgangspunt echter overeind staan, namelijk dat alle hubs minimaal ontsloten worden met één OV-lijn die onderdeel is van het Basisnetwerk OV.
DaarnaastWij kiezen wij er voor om de HOV-lijnen op lijnniveau vast te leggen en de basislijnen op verbindingsniveau. Dit houdt in dat de HOV-lijnen routevast zijn, maar dat er wel mogelijkheden zijn om haltes toe te voegen of te verwijderen indien vanuit bijvoorbeeld ruimtelijke of demografische ontwikkelingen daar aanleiding toe is. Voor de basislijnen geldt dat de verbinding tussen de betreffende hubs gegarandeerd is, maar dat de route en ook de haltes (net als bij de HOV-lijnen) kunnen wijzigen. Het wijzigen van routes en/of haltes gebeurt uiteraard in afstemming met de betrokken wegbeheerders (gemeenten en/of provincie).
Met de keuze voor dit Basisnetwerk OV hebben wij ook moeten constateren dat niet alle basisvoorzieningen aan dit Basisnetwerk OV liggen. Maar zoals eerder aangegeven bestaat het OV-netwerk uit meer dan het Basisnetwerk OV. Met de overige lijnen zullen wij zorgdragen voor een goede aansluiting van bijvoorbeeld middelbare scholen op het Basisnetwerk OV. Wij vinden namelijk dat deze basisvoorzieningen ontsloten dienen te worden en blijven door middel van openbaar vervoer. Met het huidige OV-netwerk worden deze basisvoorzieningen ook ontsloten. Hoe dit op de lange termijn wordt vormgegeven, is afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen. Wij verwachten echter wel dat er van het Basisnetwerk OV een structurerende werking uitgaat. Immers door dit Basisnetwerk OV voor de komende 10 jaar te garanderen, is het voor voorzieningen aantrekkelijker om zich aan het Basisnetwerk OV te vestigen.
Wij zetten in op versterking van dit Basisnetwerk OV als ruggengraat van het OV-netwerk. We willen de reistijd op de internationale verbinding met Bremen halveren. Ook willen we de reistijd Groningen-Zwolle verkorten, zodat er betere aansluitingen ontstaan in zowel Zwolle als Groningen, waarmee Groningen ook ten volle kan profiteren van de Hanzelijn. De financiële middelen uit het RSP en de zogeheten motie Koopmans11 stellen ons in staat om samen met het Rijk aan het realiseren van deze ambities te werken. Daarbij bekijken wij ook of het goederenvervoer per trein van de maatregelen kan profiteren.
Binnen onze provincie werken we aan een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk (HOV-spoor en -bus). Door het koppelen van HOV-assen via OV-knooppunten en P+R-locaties worden zoveel mogelijk belangrijke woon- en werkgebieden en economische toplocaties goed bereikbaar: vaak rechtstreeks, maar in principe met maximaal één overstap. Het overige openbaar busvervoer sluit op deze ruggengraat aan bij de stations en OV-knooppunten.
Wij willen ons openbaar vervoer stimuleren en duurzamer maken, dat wil zeggen betaalbaar voor reizigers, schoner en toekomstvaster (efficiënt, lagere kostprijs, meer elektrisch in plaats van diesel). Wij willen het openbaar vervoergebruik stimuleren door in te zetten op specifieke doelgroepen, zoals ouderen, gezinnen en scholieren. Tegelijk willen wij met gedragsbeïnvloeding bereiken dat er in de spits in bus en trein ruimte komt voor forenzen die anders met de auto naar de stad zouden reizen (Beter Benutten).
Onze ambities op een rij:
11 Tweede Kamer 27658, nr. 41
Wijziging categorie B
Wij reserveren ruimte voor:
Voor het tracé tussen Roodeschool en de Eemshaven is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld. Het is de bedoeling dat deze verbinding vanaf 2018 operationeel is.
De spoorverbinding Veendam-Stadskanaal wordt op bestaand tracé gerealiseerd. Daarom hoeft hiervoor geen tracéreservering te worden opgenomen. Als het lukt om de spoorverbinding Veendam-Stadskanaal te realiseren, dan zullen wij daarna overwegen of wij de mogelijkheid voor aanleg van de spoorverbinding Stadskanaal-Emmen gaan onderzoeken.
Wij hebben de tracéreserveringen spoorverbindingen opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Kaartwijziging
Wij reserveren ruimte voor de mogelijke aanleg van de Oostboog Veendam. Het zoekgebied voor deze spoorverbinding nemen wij op in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Wijziging categorie B
Met de basislijnen bieden wij busverbindingen vanuit het landelijk gebied naar de regionale centra, de regionale spoorlijnen en HOV-buslijnen.
Niet overal zijn voldoende reizigers om vaste lijndiensten te verzorgen. Die gebieden bedienen wij met aanvullend vervoer. Wij streven naar een hoger gebruik van het HOV- en basislijnen door reizigers met een doelgroepenindicatie. Wij denken dat een verdergaande organisatorische integratie noodzakelijk is van het aanvullend openbaar vervoer en het doelgroepenvervoer waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn, omdat anders de vervoersstromen aan de ene kant en de financiële middelen aan de andere kant te beperkt zijn (publiek vervoer). We spelen hierbij in op de veranderende vraag. Wij willen op een efficiënte en duurzame manier inspelen op de vervoersvraag. Met het OV-bureau, de gemeenten en lokale gemeenschappen bekijken wij hoe we verschillende vervoersbehoeften, - systemen en financieringsbronnen kunnen bundelen.
Organisatievraagstuk
Door de trek naar de stad Groningen en de krimp in het omliggende gebied staat de leefbaarheid van het landelijk gebied onder druk. Om het ommeland ook op langere termijn leefbaar te houden moeten voorzieningen – die zich steeds meer in de stad en de grotere kernen concentreren – goed bereikbaar blijven.
Door de krimp en de onder druk staande (rijks)bijdrage wordt het steeds moeilijker om het openbaar vervoer in de plattelandsgebieden op niveau te houden. Traditionele buslijnen met standaardbussen en vaste frequenties zijn niet geschikt om in de veranderende vervoersbehoefte te voorzien. Tegelijk zien we dat er ook verschillende vervoerssystemen voor specifieke doelgroepen bestaan, die uit verschillende bronnen worden gefinancierd.
Het vervoer in de krimpgebieden is vooral een organisatievraagstuk: hoe kunnen we verschillende vervoersbehoeften, -systemen en financieringsbronnen bundelen? Mogelijk ook met vormen van goederentransport? En hoe kan de verbinding van vraag en aanbod dan het best geregeld worden?
Samen met de gemeenten en de lokale gemeenschappen gaan wij op zoek naar nieuwe, flexibele oplossingen voor het vervoervraagstuk. Initiatieven van onderop waarbij bijvoorbeeld burgers elkaar onderling vervoersoplossingen aanbieden, bijvoorbeeld via apps, passen hier prima in. Wij hebben met het Rijk en de provincies Fryslân en Drenthe, onder de noemer Anders Benutten, onderzoek gedaan naar (betaalbare) bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen vanuit de krimpregio's. Wij zijn nu met hen in overleg over een mogelijk vervolg.
Verantwoordelijkheid instellingen
Tot op heden beschouwen instellingen openbaar vervoerverbindingen als vanzelfsprekendheid. Bij locatiekeuze, samenvoeging en verplaatsing van bijvoorbeeld onderwijs-, welzijns- of zorginstellingen wordt er van uitgegaan dat de overheid, ongeacht de kosten, voor iedere mobiliteitswens een oplossing zal leveren. Dit is niet meer haalbaar en -uit oogpunt van optimale aanwending van middelen- soms ook niet wenselijk. Instellingen dienen dan ook zelf verantwoordelijkheid te nemen door de logistiek van hun bezoekers/gebruikers zwaar mee te wegen bij vestigingsplaatskeuzes.
Wijziging categorie B
De kwaliteit van een openbaar vervoersysteem hangt sterk af van hoe bus, trein, auto, (brom)fiets en benenwagen als één samenhangend netwerk functioneren. Belangrijk hierin zijn haltes, stations, transferiums en P&R's. Dat zijn knooppunten waar mensen de overstap van de ene naar de andere vervoerwijze kunnen maken. Provincie, Rijk en gemeenten zijn elk voor een deel van deze knooppunten verantwoordelijk. Door goede afspraken werken wij er aan mee dat het geheel als een goed netwerk functioneert.
In ons nieuwe bushaltebeleid leggenhebben wij vast gelegd welke voorzieningen wij op de haltes en hubs willen aanbieden. Dat behelst ook voorzieningen voor de toegankelijkheid van fietsers en voetgangers.
Wijziging categorie B
Drie categorieën fietspaden in ons fietsnetwerk
We hebben ons fietsnetwerk gedefinieerd met 3 categorieën fietspaden:
Onder het niveau van regionale basisfietspaden zitten uiteraard nog andere fietspaden. Deze fietspaden hebben geen of slechts beperkt een regionale functie en zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van gemeenten.
We gaan ons fietsnetwerk completeren. Dat betekent fietspaden upgraden naar Fietsroute Plus of Regionaal Hoofdfietspad en ontbrekende schakels aanleggen. Als er ruimte is in de DuVV (voorheen brede doeluitkering (BDU)), ondersteunen we gemeentelijke fietsprojecten met regionaal belang die bijdragen aan het fietsnetwerk.
Richtlijnen voor het ontwerp van de verschillende soorten verbindingen staan in de Fietsstrategie.
1 Via pilots in de regio Groningen Assen onderzoeken we of de term doorfietsroute bruikbaar is om de herkenbaarheid van deze routes te verbeteren en daarmee het gebruik te stimuleren.
Infrastructuur mag geen reden voor onveiligheid zijn
Wij willen voorkomen dat onze infrastructuur aanleiding is voor een fietsongeval. We ondersteunen het UMCG bij hun onderzoek naar de oorzaken en ernst van fietsongevallen, om zo beter te kunnen inspelen op de verkeersveiligheid van onze wegen. Proactief inspelen doen we mede aan de hand van de CycleRAP methode van ANWB. We kijken of de inrichting van onze fietspaden past bij de kenmerken van de weg, het fietspad en het gebruik ervan. We brengen hiermee ongevalsrisico´s op het wegennet in beeld per wegdeel. Dit geeft ons ons de mogelijkheid om vroegtijdig onze infrastructuur te optimaliseren en ongevallen te voorkomen. We willen al onze fietspaden vergevingsgezind inrichten, bijvoorbeeld door het toepassen van kantmarkering. We houden bij ieder uit te voeren project rekening met de richtlijnen en kwaliteitseisen die naar voren komen uit pilots rondom het vergevingsgezinde fietspad.
Gedrag aanpakken via educatie en handhaving
Maar we pakken ook het verkeersgedrag aan. Via VerkeerswijzerGroningen werken wij met de partners in het Verkeer- en Vervoer Beraad samen aan verkeerseducatie. Concreet gaat het om zaken als fietsexamens, fietslessen, campagnes tegen smartphonegebruik op de fiets en voor goede verlichting. We zetten op maat gemaakte campagnes in, per doelgroep. Verkeershandhaving is een taak en bevoegdheid van de politie.
Kaartwijziging
Wij reserveren tracés voor de volgende nieuwe wegverbindingen of verbetering van bestaande wegverbindingen:
De tracés voor de nieuwe wegverbindingen of verbetering van bestaande wegverbindingen hebben we opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Wijziging categorie B
De hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl wordt geschikt gemaakt voor grotere schepen (scheepvaartklasse Va). De opwaardering van het Van Starkenborghkanaal gebeurt reeds. Daarnaast moeten diverse bruggen over het Eemskanaal worden vervangen. Het Rijk betaalt de verbetering van deze rijksvaarweg. Daarnaast willen wij dat de capaciteit van de Zeesluis Delfzijl als schakel tussen die hoofdvaarweg en de binnenvaartroutes in Duitsland vergroot wordt.
Voor het Groningse deel doen wij de projectleiding, planstudie, planuitwerking en realisatie van onder andere de vervanging van bruggen.
De ontwikkeling van de Eemshaven is voor ons erg belangrijk. Het Rijk verruimt de vaargeul heeft de vaargeul verruimd. Wij zetten in op regionaal hergebruik van het slib dat daarbij vrijkomt.
Wijziging categorie B
Groningen Airport Eelde is een infrastructurele basisvoorziening met een belangrijke regionale functie en zorgt voor veel hoogwaardige werkgelegenheid. De start- en landingsroutes gaan voor een deel over Gronings grondgebied. Daar gelden beperkingen voor bouwhoogtes. De Wet luchtvaart duidt de luchthaven Eelde aan als een luchthaven van nationale betekenis.
We zijn aandeelhouder in Groningen Airport Eelde.
In onze provincie bevindt zich ook een aantal luchtvaartterreinen havens van regionale betekenis, waarvoor wij het bevoegd gezag zijn. Deze luchtvaartterreinen bedienen voornamelijk de recreatieve, lichte luchtvaart. Uitzonderingen zijn de helikopterhavens van het UMCG en op het Eemshaventerrein (in aanvraag) met belangrijke maatschappelijke respectievelijk economische functies.
Wijziging categorie B/C
Wij faciliteren Groningen Airport Eelde onder meer door het leveren van een financiële bijdrage in de diensten van algemeen economisch belang (brandweer en security), routeontwikkelingsfonds en noodzakelijke investeringen voor de komende 10 jaar.
Deze luchthaven is van grote maatschappelijke betekenis voor het Noorden. Zij vormt een ‘essentiële infrastructurele basisvoorziening’ die bijdraagt aan de internationale economische en sociaal-maatschappelijke bereikbaarheid van Noord-Nederland. Groningen Airport Eelde vormt daarmee een onderdeel van het totaalpakket mobiliteitskeuzes voor onze inwoners en bedrijven. Daarnaast fungeert de luchthaven als katalysator voor het regionale vestigingsklimaat en levert zij een belangrijke bijdrage aan de regionale werkgelegenheid. Ten slotte vervult de luchthaven ook een duidelijke maatschappelijke functie door het faciliteren van medische vluchten en het belangrijkste opleidingscentrum voor verkeersvliegers van Nederland. Daarmee is Groningen Airport Eelde niet alleen van regionaale maar ook van nationaalebetekenis belang.
Wijziging categorie B
We faciliteren en reguleren de vraag naar recreatief vliegen en bieden ruimte aan vluchten met een evident maatschappelijk belang. Er zijn zes regionale luchthavens van regionale betekenis:
Alleen de eerste drie luchthavens hebben een luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart, waarin beperkingengebieden in verband met vliegveiligheid, geluid en externe veiligheid zijn opgenomen.
Wij staan in principe geen uitbreiding toe van het aantal terreinen, tenzij er sprake is van hoge urgentie of de maatschappelijke relevantie hiervan kan worden aangetoond.
Wij verlenen jaarlijks gemiddeld 40-50omstreeks 30 ontheffingen van het algemene verbod om buiten luchthaventerreinen op te stijgen of te landen, de zogenaamde 'Ontheffingen Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik luchtvaartuigen' (TUG-ontheffing) voor incidentele vliegbewegingen op andere locaties.
In het kader van de beperkingen voor de effecten op de omgeving en toekomstige wijzigingen in landelijke regelgeving, hebben wij ons beleid voor de 'Ontheffingen Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik luchtvaartuigen' (TUG-ontheffingen) herijkt. Hierbij ishebben wij het beleid voor de luchthavens van regionale betekenis betrokken. Dit is in april 2017 in een nieuwe beleidsregel voor TUG-ontheffingen vastgelegd.
Bij de luchthavenbesluiten of -regelingen voor de luchthavens en bij de TUG-ontheffingen stellen we voorschriften ter bescherming van de omgeving tegen veiligheidsrisico's en het omgevingslawaai. We stellen grenzen aan de gewichtsklassen van de toestellen en maximeren het aantal vliegbewegingen per luchthaven per jaar als volgt:
Voor het helikopterdek UMCG is nog niet duidelijk of er na de verplaatsing van de permanente standplaats naar Eelde sprake is van een luchthaven, die onder de Wet luchtvaart moet worden gebracht. Wanneer dit het geval is, is het vaststellen van een luchthavenbesluit vanwege art. 10 lid lid 1 van het Besluit burgerluchthavens (Bbl), afhankelijk van het aantal vliegbewegingen, niet mogelijk (dit artikel bepaalt dat kwetsbare objecten binnen de 10-5 plaatsgebonden risicocontour aan hun bestemming moeten worden onttrokken, een ziekenhuis is een kwetsbaar object). Een aangekondigde aanpassing van het Bbl wordt eerst afgewacht, waarna wij ons verder beraden op de verplichtingen vanwege de Wet luchtvaart.
VanwegeOm de veiligheid van het luchtverkeer en van gebouwende objecten te garanderen, gelden beperkingen voor het toestaan van kwetsbare objecten en voor de bouwhoogte in bepaalde zones rond de luchtvaartterreinen. Dat is vastgelegd in de betreffende luchthavenbesluiten. De Wet luchtvaart bepaalt dat die beperkingengebieden, overeenkomstig de aanduidingen in de luchthavenbesluiten, door de gemeenteraad binnen een jaar na in werking treden van het luchthavenbesluit in de voor die gebieden geldende bestemmingsplannen worden overgenomen. In de provincie Groningen gaat het om beperkingengebieden rondom de luchthavens Oostwold,en Stadskanaal en de heliport op het Eemshaven-industrieterrein Eemshaven.
Wijziging categorie C
Op 6 juli 2016 hebben wij het luchthavenbesluit voor de heliport in de noordwest-hoek van het Eemshaventerrein vastgesteld. Voor de realisatie en vervolgens in gebruik name van deze helikopterluchthaven zullen twee reeds aanwezige windturbines verplaatst moeten worden. Voor dit specifieke geval hebben wij nabij de strekdammen van de Eemshaven een klein zoekgebied aangewezen ter vervanging van deze twee windturbineposities.
Wijziging categorie B
Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem
Goede kwaliteit van water, bodem en lucht is essentieel voor de kwaliteit van leven en de gezondheid van mens en dier en een voorwaarde voor ecologische vitaliteit en diversiteit. Ons doel is een gezonde en schone leefomgeving in Groningen. Daartoe proberen we milieuhinder zo veel mogelijk tegen te gaan. We geven hierbij prioriteit aan het beperken van geurhinder, geluidhinder van wegverkeer en luchtverontreiniging. De doorwerking van de strategische keuzes voor ons milieubeleid hebben we uitgewerkt in ons Milieuplan provincie Groningen 2017-2020. Het Milieuplan geeft antwoord op de vraag hoe prioriteiten en keuzes van de provincie Groningen doorwerken in de kwaliteit van het milieu onder andere water, bodem en lucht. Ook stuurt de Omgevingsvisie via het Milieuplan op de wijze waarop wij de milieuhinder willen beperken en stilte en duisternis willen bevorderen. Daarnaast bepaalt de Omgevingsvisie via het Milieuplan de inhoud van onze strategie voorop het gebied van Vergunningen, Toezicht en Handhaving van milieutaken. Die strategieDit beleid is sturend voor hoe wij omgaan met onze rol als bevoegd gezag voor de grote industriële bedrijven in onze provincie. De Omgevingsvisie is dus rechtstreeks verbonden met ons Milieuplan en legitimeert het daarin beschreven operationele milieubeleid. We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan gaan we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid ontwikkelen waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is.
De eerste casus hierin is de Eemsdelta. In het kader van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is milieubeleid ontwikkeld om de gewenste economische ontwikkelingen binnen duidelijke milieugrenzen te houden. Voor de Eemsdelta is met de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl een eerste gebiedsgericht kader neergelegd ten aanzien van diverse ontwikkelingen in het gebied en de bescherming van het milieu en de leefomgeving. Voor het doorvertalen van de in de Structuurvisie opgenomen gebiedsspecifieke doelstellingen hebben wij met de gemeenten Delfzijl en Eemsmond en met Groningen Seaports in 2017 een Samenwerkingsovereenkomst gesloten. Dit werkt door in bestemmingsplannen van Eemsmond en Delfzijl en heeft daarmee betekenis voor vestigingslocaties en milieuvoorwaarden voor bedrijven met milieuhinder.
We gaan zoveel mogelijk uit van ketenbenadering. Dit draagt bij aan een duurzame economische ontwikkeling en aan technische innovatie. We richten ons op de verdere ontwikkeling van een bio-based economie, een belangrijke voorwaarde voor de transitie naar een circulaire economie. We willen uiteindelijk de kringloop van stoffen sluiten, het gebruik van eindige grond- en hulpstoffen (fossiele brandstoffen en delfstoffen) beperken en hernieuwbare voorraden (biomassa, schoon water, secondaire grondstoffen) stimuleren.
We zien de voordelen van concentratiebeleid (zoals in de Eemsdelta en de stad Groningen), omdat dit de rest van de provincie ook ontlast als het gaat om milieudruk.
We stellen ambitieuze voorschriften aan de bedrijfsvoering van grote, industriële bedrijven. Daarbij
Bij alle relevante provinciale plannen waaronder die voor infrastructuur kijken we naar de effecten van uitstoot, geur en geluid op milieu en gezondheid. Daarom hechten we veel waarde aan m.e.r.-procedures. Daarnaast hanteren we steeds meer de maatlat van de Gezondheid Effect Scores (GES) bij het beoordelen van plannen.
Vaak zijn situaties van milieuhinder een gevolg van een onderliggend ruimtelijk probleem waarbij de gebruiksfuncties 'wonen' en 'industrie' onvoldoende zijn gescheiden. Die situaties zijn veelal historisch gegroeid. We werken hieraan langs twee sporen:
We zorgen ervoor dat vervuilde bodems worden gesaneerd. Samen met de waterschappen en de drinkwaterbedrijven voeren we overkoepelend waterbeleid om de normen van de Europese Kaderrichtlijn Water te halen en het ecosysteem robuuster te maken. Per gebied willen we hierbij maatwerk leveren omdat de milieubelastende activiteiten en kenmerken per gebied verschillen. In geval van smog hanteren wij een provinciaal draaiboek om de inwoners van onze provincie te beschermen.
Wijziging categorie B
Menselijke activiteiten (verkeer, industrie, recreatie, landbouw, bouwsector) kunnen leiden tot vervuiling van water, bodem en lucht en tot hinder. Dit belast het ecosysteem en leidt tot gezondheidsrisico's voor mensen. Om deze ongewenste milieueffecten tegen te gaan werken we aan:
Wijziging categorie B
Voor een aantal gesloten stortplaatsen voor afval en baggerspecie, dragen wij op grond van de Wet milieubeheer blijvend de verantwoordelijkheid voor de nazorg, waarmee we bodemverontreiniging voorkomen. Op en rond gesloten stortplaatsen stimuleren wij - in die gevallen waar dat mogelijk is - meervoudig functiegebruik (bijvoorbeeld zonneparken).
Wij waarborgen dat de stortplaatsen, waar op of na 1 september 1996 nog afval of baggerspecie is gestort, na sluiting geen nadelige gevolgen opleveren voor het milieu. Wij nemen niet het eigendom over, alleen het beheer. Als bevoegd gezag zien wij toe op correct beheer en monitoring. Voor ontwikkelingen rond de stortplaats heeft de eigenaar van een (gesloten) stortplaats een primaire rol.
Wij hebben regels voor handelingen in, op, onder of over gesloten stortplaatsen opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 5.2).
Afvalstortplaatsen
Het gaat om de afvalstortplaatsen:
Alleen Stainkoeln-2 te Groningen is nog in gebruik. Er is overleg gaande om de inrichting inclusief stortplaats langer open te houden. Op de stortplaatsen Kloosterlaan, Borgerswold en Woldjerspoor is de nazorg gestart; op de stortplaats Usquert start de nazorg in 2018.
Baggerspeciestortplaatsen
Er zijn in onze provincie 10 baggerspeciestortplaatsen, waarop de nazorgregeling van toepassing is:
Op de provinciale baggerspeciestortplaatsen Driebond, Winschoterzijl en Zuidwending is de nazorg inmiddels gestart; de overige baggerspeciestortplaatsen worden per 2030 gesloten. In voorkomende gevallen wordt, in overleg met de exploitant, flexibel omgegaan met de sluitingsdatum van baggerspeciestortplaatsen.
Wijziging categorie B
Wij willen een goede luchtkwaliteit in onze provincie. We zorgen ervoor dat er geen onacceptabele effecten optreden voor mens en natuur. Waar wij voor de luchtkwaliteit een bevoegdheid hebben, streven we naar een gezondheidskwaliteit (GES-score12) van 4 op alle plaatsen waar een provinciale bevoegdheid mede de luchtkwaliteit bepaald. We werken aan deze doelen door:
Het wederzijds delen van ruwe data afkomstig van e-neuzen die in beheer zijn bij overheid en bedrijfsleven kan bijdragen aan een betere monitoring en informatieverstrekking inzake luchtkwaliteit.
12 Voor het onderzoek naar blootstelling hebben wij gebruik gemaakt van de Gezondheidseffectscreening Stad en Milieu, waarbij locaties met milieubelastingen worden omgezet naar zogenaamde milieugezondheidskwaliteiten uitgedrukt in GES-scores. De GES-scores variëren van 'zeer goed'(0) tot 'onvoldoende' (6) en 'zeer onvoldoende' (8).
Wijziging categorie B
Milieubelastingen zoals geluid van wegverkeer, geur van bedrijven, externe veiligheid, luchtverontreiniging en lichthinder hebben een negatieve invloed op de leefomgeving en daarmee op de gezondheid van mensen. In onze provincie worden bij veel woningen de maximaal toelaatbare niveaus voor omgevingsgeluid en geurbelasting overschreden. In onze 'Provinciale Strategie Gezondheid en Milieu'ons Milieuplan geven wij prioriteit aan het verminderen van:
Concentratiebeleid milieuhinderlijke bedrijven
Wij willen nieuwe bedrijven, die veel milieuhinder veroorzaken, concentreren op een beperkt aantal bedrijventerreinen, die daartoe door ons worden aangewezen. Bij bestaande knelpuntsituaties zetten we primair in op effectieve milieumaatregelen bij het bedrijf in de vorm van beperkende maatregelen en of overdrachtsmaatregelen ter vermindering van milieuhinder.
Kaartwijziging
In de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl zijn specifiek, voor het gebied waarvoor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is vastgesteld, instructies opgenomen hoe om te gaan met omgevingsveiligheid.
Bij onze vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstaken werken we programmatisch en risicogestuurd. Wij geven prioriteit aan bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.
Bedrijven die bulkhoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan, gebruiken en/of produceren dienen bij voorkeur gevestigd te worden op bovenregionale bedrijventerreinen. We kijken samen met gemeenten naar de mogelijkheden.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen brengt risico's met zich mee. Bij een ongeval tijdens het transport kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen met schadelijke of zelfs dodelijke gevolgen voor mens en milieu. Bijvoorbeeld een explosie, een brand of het vrijkomen van een gifwolk. Om gevaarlijke stoffen te vervoeren moeten vervoerders zich houden aan veiligheidseisen, waaronder het zoveel mogelijk vervoeren langs de hiervoor aangewezen transportroutes. Deze transportroutes zijn voor zover het rijksinfrastructuur betreft door het rijk aangewezen. Wij wijzen in aanvulling daarop een provinciaal basisnet aan. Dit basisnet is weergegeven op kaart 8 Milieu.
Het is van belang dat deze routes ook geschikt blijven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, reden waarom wij hierover in de Omgevingsverordening regels hebben opgenomen (titel 2.7).
We houden de gegevens op de risicokaart actueel. Wij stimuleren dat andere bronhouders dat ook doen.
Wijziging categorie B
Geurhinder doet zich in onze provincie voor op enkele opvallende knelpuntlocaties, waarbij Farmsum eruit springt. In de aangrenzende woongebieden van Delfzijl, Appingedam en Borgsweer wordt maar liefst viermaal zoveel stankoverlast ondervonden als gemiddeld in Groningen waardoor in de desbetreffende gemeenten minimaal 15% van de burgers er enige tot ernstige geurhinder ondervindtgemeente Delfzijl heeft ruim een vijfde (22%) van de inwoners aangegeven enige vorm van geurhinder, waarvan 4% ernstige hinder, te ervaren door bedrijven of industrie.¹ Dit is bijna driemaal meer dan gemiddeld in de provincie Groningen.
Wij willen voor de hele provincie 30% minder geurklachten. Wij willen ernstige geurhinder oplossen en nieuwe hinder voorkomen door:
Bij de toepassing van ons geurbeleid wordt met name gebruik gemaakt van het VTH-instrumentarium, waarvoor wij tevens beleid hanteren, vastgelegd in het Milieuplan.
Daarnaast streven we in het stedelijk gebied naar een goede gezondheidskwaliteit voor geur, uitgedrukt in een GES-waarde van GES-1. Voor het landelijk gebied streven we naar een gezondheidskwaliteit op het niveau van GES-32.
We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan ontwikkelen we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is. Zo hebben we voor het structuurvisiegebied Eemsmond-Delfzijl een gebiedsgerichte geurnorm vastgelegd. We willen daar uiterlijk in 2035 een cumulatieve geursituatie hebben die voldoet aan het niveau van GES3+60%.
Het wederzijds delen van ruwe data afkomstig van elektronische neuzen die in beheer zijn bij overheid en bedrijfsleven kan bijdragen aan een betere monitoring en informatieverstrekking inzake luchtkwaliteit en geur.
Voor wat betreft de begrenzing van het buitengebied sluiten we aan bij kaart 1 van de Omgevingsverordening. De 'contramal' van het buitengebied vormt het bestaand stedelijk gebied. Voor bedrijventerrein hanteren we voor ons geurbeleid de volgende definitie: in een geldend bestemmingsplan als bedrijventerrein bestemd terrein, dan wel bij het ontbreken van een geldend bestemmingsplan, het in het laatst geldende ruimtelijke plan als bedrijventerrein aangewezen terrein.
De onderstaande planvormen worden gelijk gesteld aan een bestemmingsplan:
Voor het provinciaal Geurhinderbeleid industriële geurbronnen wordt de bestemming ‘bedrijf’ gelijk gesteld aan de bestemming ‘bedrijventerrein’ indien:
¹ GGD Groningen, resultaten Gezondheidsmonitor 2016 Provincie en Groninger gemeenten
2 Volgens de dosis-effect relatie die de GES-methodiek voor geur hanteert, komt GES-1 overeen met maximaal 5% gehinderden en GES-3 met maximaal 12 % gehinderden
Wijziging categorie B
In de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl zijn specifiek voor het gebied waarvoor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is vastgesteld, de normen voor geluidbelasting (cumulatief en individueel) beschreven.
In aanvulling op het in de Omgevingsvisie beschreven generieke beleid zijn in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl specifiek voor het gebied waarvoor die Structuurvisie is vastgesteld aanvullende normen voor geluid bepaald. Dit betreft een grens van 65 dB voor de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van geluid van industrie, weg- en spoorverkeer, windturbines, luchtvaart en scheepvaart. Voor windturbines is in de Structuurvisie bepaald dat de geluidsbelasting per windpark en niet per inrichting moet voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Wijziging categorie B
Voor de beheersing van geluid van industrie doen wij bij bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn, het volgende:
Wijziging categorie B
Wegverkeer is de belangrijkste bron van ernstige geluidhinder. Om de geluidshinder van provinciale wegen te verminderen, doen wij het volgende:
Wijziging categorie B
Stilte is een kernkarakteristiek van onze provincie. Wij hebben drie stiltegebieden aangewezen: het Lauwersmeer, de Waddenzee en delen van de oever van het Schildmeer. Daarnaast hebben wij twee aandachtsgebieden voor stilte en duisternis aangewezen, waar wij extra stimuleringsmaatregelen treffen. Deze aandachtsgebieden liggen in de gemeente Vlagtwedde (met name in Westerwolde)Westerwolde en in de gemeente Winsum ten westen van de provinciale weg Groningen-Winsum.
Wij willen de huidige geluidniveaus in de stiltegebieden en aandachtsgebieden handhaven en verbeteren door:
Verder zullen wij onderzoeken of het zinvol is ons stiltebeleid en de gebiedsaanwijzing te herijken.
Wijziging categorie B
Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen.
Ondergrondse activiteiten hebben impact op de bovengrond. Dit betreft ruimtelijke, sociaal-economische en natuur- en milieueffecten.
Het Rijk is het bevoegde gezag in het kader van de Mijnbouwwet voor alle activiteiten in de (diepe) ondergrond dieper dan 100 meter beneden maaiveld (in het vervolg -mv) voor delfstofwinning en de opslag van (afval)stoffen én voor aardwarmtebenutting dieper dan 500 meter -mv. Ook de grondwaterbenutting dieper dan 500 meter - mv valt onder de Mijnbouwwet.
Voor activiteiten in de (diepe) ondergrond tot 100 meter -mv dan wel tot 500 meter -mv voor bodemenergiesystemen (warmte/koude opslag (WKO)), ligt de bevoegdheid bij ons.
Wij verlenen vergunningen voor open bodemenergiesystemen, voor gesloten bodemenergiesystemen binnen bedrijven waarvoor wij op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht al het bevoegde gezag zijn én de winning van oppervlaktedelfstoffen zoals zand en klei. Voor andere gesloten bodemenergiesystemen zijn de gemeenten het bevoegde gezag.
Ons beleid voor de ondergrond hebben we uitgewerkt in de 'Visie op de ondergrond' (januari 2015) vastgesteld door Provinciale Staten op 11 maart 2015. Dat beleid betreft met name veiligheid en goede ruimtelijke keuzes. Gezien de toenemende sociaalmaatschappelijke impact, die in het bijzonder door aardbevingen wordt veroorzaakt, vinden wij dat we een grotere rol moeten nemen in beleidskeuzes over (mogelijke) activiteiten in de ondergrond. De wijziging van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 biedt ons daartoe ook meer mogelijkheden. Daarnaast stimuleren wij het gebruik van de ondergrond als bron van duurzame energie.
Wij geven de hoogste prioriteit aan het waarborgen van een veilige en verantwoorde winning van aardgas. De winning uit het Groningenveld heeft de laatste jaren geleid tot meer en zwaardere aardbevingen. Dit heeft bij een groot aantal gebouwen en woningen tot zodanige schade geleid, dat de veiligheid in het geding is. Het is belangrijk dat gebouwen in het gebied zo snel mogelijk preventief versterkt worden. Wij zetten ons in om dat te bereiken.
Tevens zetten wij ons in voor een zodanige winningsmethodiek en een zodanig productieplafond dat de veiligheid te allen tijde gegarandeerd kan worden. In 2014 en 2015de afgelopen jaren heeft het Rijk telkens een lager productieplafond en een andere productieverdeling van de winning vastgesteld. Wij blijven ons inzetten voor een steeds verder afnemende gaswinning vanuit het Groningenveld waarbij de relatie met het voorkomen en afhandelen van schade én het versterken van gebouwen en woningen een rol speelt.Bij het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is opnieuw een lager productieplafond (vooralsnog op 24 miljard m3 per jaar), waarbij tevens de productieverdeling van 2015 gehandhaafd blijft, vastgesteld.
Wijziging categorie C
Bij winning van warmte uit bodem en ondergrond (tot 500 meter -mv) willen we:
Wijziging categorie C
We willen:
Daaraan werken we door:
Hoge en middelhoge temperatuuropslag
We onderzoeken de mogelijkheden van hoge en middelhoge temperatuuropslag (HTO en MTO) en van koppeling van WKO aan andere toepassingen, zoals het gebruik van restwarmte.
Wijziging categorie C
Geothermie is een vorm van duurzame energievoorziening. Het heeft in vrijwel de geheleeen groot deel van de provincie een groot potentieel. Wij willen de toepassing van geothermie in de diepe ondergrond faciliteren en stimuleren. In de gunstigste bodemlaag voor geothermie bevinden zich ook de meeste gasvelden. Dit beperkt de toepassing van geothermie sterk. Wij zoeken naar oplossingen om geothermie te benutten in samenhang met aardgaswinning.
Wijziging categorie C
De winning van de ondiepe delfstoffen zand en klei is nodig om te kunnen voorzien in de behoefte aan deze bouwstoffen. Wij zijn voor deze winningen het bevoegd gezag.
De winning van de diepe delfstoffen aardgas en zouten (natrium- en magnesiumzouten) is in onze ogen van nationaal belang. Onze provincie telt circa veertig gasvelden. De winning van aardgas uit het Groningen veld heeft grote negatieve gevolgen in de vorm van in het bijzonder aardbevingen en bodemdaling. Dit vraagt om aanpassingen van de winning, zodanig dat de bodemdaling en aardbevingen zo veel mogelijk beperkt worden. Voor de winning van de diepe delfstoffen is het Rijk/ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag.
Wijziging categorie C
In onze provincie vindt zowel steenzoutwinning (natriumchloride; keukenzout) als winning van magnesiumzouten plaats. Er is verschil van impact van deze twee soorten zoutwinning op de ondergrond in het bijzonder wat betreft de mate van en het moment waarop de bodemdaling optreedt. Alleen bij steenzoutwinning ontstaan cavernes.
Wij wenden ons adviesrecht aan in procedures bij andere bevoegde instanties om mee te beslissen over de locatiekeuze en de omvang van de zoutwinning, met het oog op ruimtelijke gevolgen,en bodemdaling en veiligheid. Verder stellen wij te allen tijde de veiligheid hierbij voorop. Hierbij is onze "Visie op de Ondergrond" mede een basis. MetBij het creëren van zoutcavernes voor opslagdoeleinden zonder nuttig gebruik van het gewonnen zout zullen wij negatief adviserenstemmen wij niet in.Wij vinden dat schadeafhandeling onafhankelijk moet zijn.
Wijziging categorie C
WijZolang de gaswinning in onze provincie nog gaande is geven wij de hoogste prioriteit aan het waarborgen van een veilige winning van aardgas. Dit houdt in dat de negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperkt worden,en dat het optreden van schade zoveel mogelijk beperkt wordt en dat er in geen enkele situatie slachtoffers zullen vallen ten gevolge van de aardgaswinning. Wij zijn van mening dat deze veiligheidseisen leidend moeten zijn in besluiten door het Rijk over de hoeveelheid aardgas die gewonnen mag worden en de manier van winning. In onze contacten met het Rijk over de aardgaswinning en de bevingsproblematiek benadrukken wij het belang van veiligheid bij winningsplannen en nieuwe aanvragen/concessies voor winningsvergunningen. Wij pleiten voor het minimaliseren van overlast, het herstel van schade en het creëren van maatschappelijke voordelen die opwegen tegen mogelijke overlast van de winning. Wij werken hierin nauw samen met andere overheden en partijen.
Vanwege de maatschappelijke onrust die de afgelopen jaren is ontstaan, zijn nieuwe aardgaswinningsactiviteiten ook in zogenaamde Kleine Velden vooralsnog onwenselijk. Dit standpunt betreft een aanvulling op de "Visie op de Ondergrond" en is bij brief van 30 juni 2015 aan de Staten, het Rijk en NAM bekend gemaakt.
Wijziging categorie C
Berging en opslag in de diepe ondergrond (in lege gasvelden en zoutcavernes) vallen onder de Mijnbouwwet, waarvoor het Rijk/ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag is. Met berging/opslag in de ondergrond willen wij:
Wij faciliteren de opslag van nuttige producten, zoals aardgas, stikstof, waterstof en andere gassen of vloeistoffen. Wij doen dit alleen als aangetoond is dat dit het veilig is. Wij willen geen permanente berging of tijdelijke opslag van afvalstoffen in de diepe ondergrond, met uitzondering van de injectie van uit de aanwezige mijnbouw afkomstige niet gevaarlijke afvalstoffen.
Wijziging categorie C
De opslag van gassen in zoutcavernes wordt toegepast in onze provincie. Door opslagactiviteiten kunnen ontstane zoutcavernes opnieuw benut worden. Dit is positief in het kader van duurzaamheidsafwegingen en beoordelen wij als gewenst. Bij opslag van gassen in cavernes staat voor ons de veiligheid voorop. Berging of opslag van afvalstoffen vinden wij ongewenst, met uitzondering van de injectie van uit de aanwezige mijnbouw afkomstige niet gevaarlijke afvalstoffen. Dit laatste wordt toegepast in onze provincie.
Wijziging categorie C
Wij faciliteren de injectie van niet-gevaarlijke, uit de aanwezige mijnbouw afkomstige afvalstoffen in zoutcavernes, zolang de veiligheid hiervan geborgd is.
Wijziging categorie C
Lege gasvelden kunnen benut worden voor opslag van (elders gewonnen) aardgas of andere nuttige producten. Wij stemmen hiermee in zolang een bijdrage geleverd wordt aan onze energiedoelstellingen.
De permanente berging van koolstofdioxide (CO2) vinden wij niet gewenst, zolang draagvlak voor deze toepassing ontbreekt.
Berging van afval vinden wij niet gewenst, met uitzondering van de injectie van uit de aanwezige mijnbouw afkomstige niet-gevaarlijke afvalstoffen.
Wijziging categorie C
Wij faciliteren de injectie van niet-gevaarlijke, uit de aanwezige mijnbouw afkomstige afvalstoffen in gasvelden, zolang de veiligheid hiervan geborgd is.