Dit is de Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar (2016-2020) en kan daarna eenmalig voor een periode van twee jaar worden verlengd. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het wellicht mogelijk dat deze termijn van vier jaar komt te vervallen.
Wij willen het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in onze provincie verder verbeteren. Vanuit die invalshoek kijken wij naar de kansen die zich voordoen om hier met ons omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent in ons beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. Wij willen ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.
Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk willen wij onze doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In deze Omgevingsvisie hebben we al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
De Omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert onze bestuurlijke en maatschappelijke partners over onze ambities, verwachtingen en doelen op deze 'belangen’. De Omgevingsvisie is zodoende een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. Met ons omgevingsbeleid willen wij aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen en hier samen met anderen aan werken. Wij willen met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee laten we ons omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) doorwerken in plannen van gemeenten en waterschappen.
Wij stellen het begrip vertrouwen centraal in ons beleid voor de fysieke omgeving. Dat sluit goed aan bij de Wet op de ruimtelijke ordening en de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. De huidige samenleving vraagt om een provinciale overheid die zorgvuldig kijkt naar de verschillende rollen die ze heeft en die vertrouwen schenkt aan inwoners, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Vaak zullen zij uitstekend in staat zijn zelf richtinggevende beslissingen te nemen, en zal de provincie de rol hebben van de geïnteresseerde betrokkene aan de zijlijn of de facilitator die coacht en verbindt, maar niet de regie overneemt. Omdat wij werken vanuit vertrouwen hanteren wij een bestuursstijl waarin waarden als gezamenlijkheid, dienstbaarheid en transparantie een prominente plaats krijgen.
Vertrouwen heeft in onze visie ook een andere plaats: de inwoners moeten er volledig op kunnen vertrouwen dat de provincie pal staat voor hun belangen, en problemen daadkrachtig te lijf gaat. Groningen staat de komende jaren voor zware opgaven, bijvoorbeeld rond de gaswinning en aardbevingen, de energietransitie, groei, krimp en leefbaarheid en de economische structuur en werkloosheid. Maar onze regio heeft ook veel mogelijkheden en kansen. Met een aantal sterke clusters, waartussen steeds meer samenwerking plaatsvindt liggen er mogelijkheden voor een duurzamere economie. Zo liggen er kansen en mogelijkheden voor het versnellen van de energietransitie en voor bijvoorbeeld de bedrijven in de bouwsector.
Een open bestuursstijl op basis van vertrouwen en verantwoordelijkheid is ons uitgangspunt. Meer ruimte geven voor het oppakken van initiatieven en het benutten van kansen vanuit de samenleving. Wij willen dienstbaar zijn aan onze gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en iedereen die in onze provincie woont of werkt.
Als provincie stellen wij kaders, maar daarbinnen is veel ruimte voor inbreng. Elkaar ruimte geven betekent op een andere manier met elkaar omgaan. Samen werken aan een vertrouwensband door inwoners of organisaties waar mogelijk in een vroeg stadium te betrekken bij ons beleid. De kaders worden gevormd door de vijf opgaven en de elf provinciale belangen. Die kunnen wij alleen realiseren door samenwerking met onze partners vanuit een open houding. Een open houding betekent als overheid ondersteunen, dienstbaar en consistent zijn waarbij provinciale kaders en bestuurskracht een vanzelfsprekendheid zijn. Een mooi Groningen bouw je immers samen.
De wettelijke grondslag voor de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet, de Planwet verkeer en vervoer en de Wet milieubeheer. Met de Omgevingsvisie 2016 - 2020 anticiperen wij op het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht dat wordt vastgelegd in de Omgevingswet die naar verwachting in 2018 in werking zal treden.
De Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet, de Planwet verkeer en vervoer en de Wet Milieubeheer delen verantwoordelijkheden en daarmee samenhangende bevoegdheden aan de verschillende overheidslagen toe en geven regels voor de toepassing van deze bevoegdheden. Omdat deze wetten, behalve een aantal inhoudelijke en procedurele eisen, geen beperkende formaliteiten voor de vormgeving van de verschillende beleidsdocumenten kennen, is het mogelijk om het ruimtelijk beleid, het waterbeleid, het verkeers-en vervoersbeleid en het milieubeleid volledig te integreren in één beleidsdocument, zoals een Omgevingsvisie in de zin van de nieuwe Omgevingswet. Wij preluderen met de Omgevingsvisie ook op de nieuwe Omgevingswet door uitdrukkelijk uit te gaan van provinciale belangen. Vanuit deze provinciale belangen, waar wij een taak en rol voor de provincie zien weggelegd, werken wij ons beleid uit. Provinciale belangen zijn onderwerpen waar de provincie in elk geval een belang en een rol heeft. In heel veel gevallen hebben andere partijen dat ook. Daarom vinden wij samenwerking in de uitvoering erg belangrijk.
De Omgevingsvisie is een voor de provincie zelfbindend strategisch beleidsdocument. De bijbehorende Omgevingsverordening is deels kaderstellend voor gemeenten en waterschappen. Ook aan andere partijen (bedrijven) die iets willen wat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, geeft de Omgevingsvisie aan hoe wij met bepaalde ontwikkelingen omgaan. Voor zover uit deze Omgevingsvisie concrete richtlijnen en voorschriften voortvloeien, worden die vastgelegd in de Omgevingsverordening, waarmee we ons omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) laten doorwerken in de plannen van gemeenten en waterschappen.
Op grond van de Europese Richtlijn voor de Strategische Milieubeoordeling, die is vertaald in de Wet milieubeheer, hebben wij voor bepaalde onderdelen van dit omgevingsplan een milieueffectrapportage op strategisch niveau (planMER) laten uitvoeren.
We hebben zoveel mogelijk rekening gehouden met actuele inzichten en plannen die op (inter)nationaal niveau gelden, zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk en in noordelijk verband Noordervisie 2040, Gebiedsagenda en de RIS31. Verder is rekening gehouden met afspraken uit de Regiovisie Groningen-Assen, het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn en de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta en de in ontwikkeling zijnde Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.
1 RIS3, Research and Innovation Strategy for Smart Specialization (RIS3), 3 September 2013, SNN.
Instrumenten
Om ons beleid uit te voeren, maken wij gebruik van verschillende instrumenten:
In de praktijk worden de instrumenten meestal gecombineerd ingezet. Welke mix gekozen wordt, hangt af van de rol die we hebben en/of willen spelen in relatie tot andere betrokken overheden (gemeenten en waterschappen) en (markt)partijen en de effectiviteit en doelmatigheid van onze inzet.
Provinciale rollen
De huidige samenleving vraagt om een provinciale overheid die zorgvuldig kijkt naar de verschillende rollen die ze heeft en die vertrouwen schenkt aan inwoners, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Vaak zijn zij uitstekend in staat zelf richtinggevende beslissingen te nemen en zullen wij de rol hebben van geïnteresseerde betrokkene aan de zijlijn of van facilitator die coacht en verbindt, maar niet de regie overneemt. Bij dit werken vanuit vertrouwen hoort een bestuursstijl waarin waarden als samenwerking, dienstbaarheid en transparantie een prominente plaats krijgen.
De belangrijkste rollen voor ons zijn:
Er bestaat niet één ideale of beste rol. Per situatie en per onderwerp bepalen wij én expliciteren wij welke rol wij voor onszelf zien weggelegd. De keuze voor een rol hangt onder meer af van de effectiviteit en doelmatigheid. Hieronder worden de verschillende rollen nader toegelicht.
De onderscheiden rollen sluiten aan bij de terminologie van de 'overheidsparticpatietrap' zoals die is te vinden in de adviezen 'Vertrouwen op democratie' en 'Loslaten in vertrouwen' van de Raad voor het openbaar bestuur. De strekking van deze adviezen is dat de overheid beter moet anticiperen op de horizontale verhoudingen in de publieke ruimte; dat wil zeggen meer samenwerken, meer op anderen vertrouwen en minder snel kiezen voor reguleren. Ook op deze manier kan de overheid adequaat sturing geven. Hieronder worden de vier rollen toegelicht.
Loslaten
Loslaten doen we als we vinden dat we als provincie eigenlijk geen rol hebben, of zouden moeten hebben in de uitvoering van het betreffende beleid. We verwachten dat dit in de toekomst steeds meer het geval zal zijn. Dit heeft te maken met veranderende opvattingen over de rol van de provincie, met name in de relatie tot die van gemeenten en waterschappen. Wij vinden dat 'loslaten' aan de orde is als de andere partij (gemeente of waterschap) het onderwerp 'vastpakt'. Loslaten heeft als doel het beleid op het niveau te laten uitvoeren waar het thuishoort. We moeten er samen voor waken dat het niet leidt tot bijvoorbeeld versnippering van het beleid, met ongewenste uitkomsten.
Faciliteren / stimuleren
Wij kiezen voor faciliteren/stimuleren als het vooral andere partijen (overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven) zijn die de realisatie van onze ambities en doelen dichterbij brengen. Faciliteren en ondersteunen kan met (stimulerings)subsidie, kennisoverdracht, deskundig advies of praktische en organisatorische ondersteuning. Een voorbeeld is de provinciale subsidieregeling 'Reserve leefbaarheid krimpgebieden' voor vernieuwende projecten van bewonersgroepen die een positief effect hebben op leefbaarheid, mobiliteit, werkgelegenheid, zorg, welzijn of onderwijs in de gebieden waar sprake is van bevolkingskrimp. Ook de inzet van het ´Gronings gereedschap´ is een succesvolle werkwijze waarin we op gebiedsniveau samen met anderen de juiste instrumenten en aanpak kiezen.
Regisseren
Wij kiezen voor regisseren als andere partijen ook een rol hebben en als het effectief en doelmatig is dat wij de regie nemen. Op het bovengemeentelijke en (inter)regionale niveau hebben wij een verbindende en regisserende rol voor de fysieke leefomgeving. Bovengemeentelijk zien wij onder meer wanneer er sprake is van concurrentie tussen gemeenten of NIMBY: besluiten waarvan iedereen liever heeft dat die in een andere gemeente landen. Wij vervullen de regierol ook op verzoek van gemeenten.
In dat kader dragen wij er bijvoorbeeld zorg voor dat gemeenten elkaar niet beconcurreren met een overaanbod van woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Wij ondersteunen het proces om samen met gemeenten te komen tot afspraken, vanuit de regisserende en faciliterende rol. De provincie kan zich bedienen van bestuurlijke en/of juridische instrumenten. Zo werken wij bijvoorbeeld in de Regio Groningen-Assen bestuurlijk samen met gemeenten en de provincie Drenthe op het gebied van de verdelingsvraagstukken voor de woningbouw en bedrijventerreinen.
De regierol kan ook vereisen dat bevoegdheid van de gemeenten om bestemmingsplannen vast te stellen wordt ingekaderd. Grondslag van de Wet ruimtelijke ordening is dat iedere bestuurslaag zijn belangen en omgevingsbeleid formuleert en kan borgen. Provinciale Staten beschikken over de bevoegdheid om de doorwerking van het provinciaal omgevingsbeleid naar het gemeentelijke niveau te borgen door algemene instructieregels te geven over de inhoud van of toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om ruimtelijke belangen die door hun aard en schaal een zodanige afweging vergen dat de effecten van de besluitvorming het gemeentelijke belang overstijgen.
Reguleren
Reguleren door wet- en regelgeving is het zwaarste instrument dat wij kunnen inzetten. In het verlengde hiervan moeten en kunnen wij regels handhaven en overtredingen sanctioneren.
Wij hebben van oudsher een belangrijke rol bij het beschermen van kwaliteiten van de fysieke omgeving, die de gemeentegrenzen overstijgen. Te denken valt daarbij aan het beschermen van de ruimtelijke functie en de kernkarakteristieken van het landelijk gebied en cultureel erfgoed. Deze belangen kunnen worden beschermd door ongewenste ruimtelijke functies of activiteiten te weren dan wel de locatie en schaalgrootte van functies die in het gebied thuishoren af te stemmen op de omgeving en andere relevante belangen.
De Omgevingsverordening is het instrument dat wij inzetten voor de regulerende rol. Flankerend daaraan kunnen bestuursovereenkomsten met gemeenten worden gesloten waarin afspraken worden vastgelegd over de wijze waarop bepaalde ontwikkelingen in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en de wijze waarop het besluitvormingsproces verloopt.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening hebben Provinciale Staten de bevoegdheid om een bestemmingsplan (in de wet inpassingsplannen genoemd) vast te stellen. Provinciale Staten kunnen alleen van deze bevoegdheid gebruik maken indien er sprake is van provinciale belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een situatie waarin de totstandkoming van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling van zodanig (bovengemeentelijk) belang wordt geacht, dat de provincie de regie daarover van het begin af in handen wil hebben. Dit is bijvoorbeeld de aanleg van een provinciale wegverbinding of een project waarmee een provinciaal belang wordt gediend, zoals de realisering van een windenergiepark.
Omgevingsverordening
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Wet milieubeheer hebben Provinciale Staten bevoegdheden en verplichtingen om bij verordening regels te stellen. Wij leggen deze bevoegdheden en verplichtingen vast in één Omgevingsverordening voor de fysieke leefomgeving.
Zoals hiervoor al is aangegeven, bevat de Omgevingsvisie onze integrale visie en beleid op toekomstige fysieke leefomgeving. Na deze inleiding komen aan de orde:
Hoofdstuk 2: Groningen in 2016
Als vertrekpunt schetsen we de situatie anno nu: Groningen 2016 (2.1). Na deze inhoudelijke schets wordt de provincie vanuit breder perspectief beschouwd (2.2).
Hoofdstuk 3: Groningen in 2040
In hoofdstuk 3 kijken we ver vooruit. Ons beleid is gericht op een sterke en leefbare provincie. Met ruimte voor nieuwe economische activiteiten, en met behoud van wat we waardevol vinden en wat ons dierbaar is. Wat betekent dat concreet? Hoe ziet Groningen er uit als ons beleid succesvol is? Onze visie schetst een beeld van Groningen in 2040.
Hoofdstuk 4: Van visie naar beleid en uitvoering
Vervolgens beschrijven we in hoofdstuk 4 hoe we een sterke en leefbare provincie willen blijven. Welke waarden we koesteren en welke hoofddoelen het vertrekpunt vormen voor ons beleid. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vraag: wat willen we bereiken? Het hoofdstuk koppelt onze belangrijke waarden en hoofddoelen aan onze provinciale belangen en ons beleid (deel B: beleid).
Deel B: Opgaven
In de planperiode van deze Omgevingsvisie zien we zes bijzondere opgaven waar wij belangen zorgvuldig tegen elkaar moeten afwegen. In dit hoofdstuk beschrijven we deze opgaven en schetsen we onze uitgangspunten bij het afwegen van (mogelijk) conflicterende belangen.
Deel C: Beleid in 11 provinciale belangen
Dit hoofdstuk bevat de uitgangspunten, strategische keuzes en voorwaarden op de onderscheiden thema's en 'provinciale belangen'. We hebben dit uitgewerkt in beleid. Voor die onderdelen van het beleid die een directe koppeling hebben met een fysieke locatie of begrenzing, is dit op de kaart terug te vinden. Voor generiek beleid, dat wil zeggen dat van toepassing is op ons gehele grondgebied is dit niet het geval.
Bijlage 1: Verantwoording milieueffectrapport
Voor de Omgevingsvisie is een plan-m.e.r.-procedure doorlopen. In bijlage 1 staat de verantwoording van de planMER Omgevingsvisie Groningen.
Bijlage 2 t/m 8: bevat de Visiekaart, Afwegingskader, en de opgaven Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied in pdf-formaat.
Bijlage 9: Rollen en instrumenten
In bijlage 9 staat per opgave en per provinciaal belang een overzicht van onze rollen en instrumenten.
In de Omgevingsbalans 20132 zijn de ontwikkelingen geschetst op het gebied van de fysieke leefomgeving in de periode 2007-2013. Ook zijn trends en verwachte ontwikkelingen aangegeven voor de planperiode van de Omgevingsvisie met een doorkijk naar 2030. De Omgevingsbalans beschrijft de relevante context en biedt het vertrekpunt voor ons beleid voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder geven we een samenvatting van de belangrijkste thema's en conclusies uit de Omgevingsbalans.
Gestage economische groei
De vorige planperiode (2009-2015) kenmerkte zich als een periode van economische stagnatie. In onze provincie uitte zich dit onder meer in de realisatie van woningbouw en bedrijvenlocaties. Op veel plaatsen zijn nieuwbouwplannen mondjesmaat of ten dele niet ontwikkeld. Sinds 2014 komt de economie weer op gang. Wij verwachten voor de komende decennia een ander beeld: geringe groei en met een relatief sterke groei in en rondom de stad Groningen.
De ontwikkeling van bedrijventerreinen en met name de detailhandel blijft achter. Er lijkt voorlopig weinig vraag naar nieuwe vierkante meters: inbreiding, concentratie in centrumgebieden (detailhandel) en revitalisering (bedrijventerreinen) gaan door. Bij de detailhandel spelen ook schaalvergroting en branchevervaging en meer recent de opkomst van internet als verkoopkanaal een rol.
Groei en krimp
Groningen is na Utrecht qua inwonertal de tweede groeistad van Nederland. Het inwonertal blijft doorgroeien. In de stad zijn veel bedrijven en voorzieningen geconcentreerd. Ook de mogelijkheden voor toerisme en recreatie zijn toegenomen. De stad heeft door deze ontwikkelingen een grote aantrekkingskracht. Dit stelt ook eisen aan de bereikbaarheid van de stad.
Daar staat tegenover dat de krimp zich door demografische en economische ontwikkelingen verder heeft doorgezet in bijna de gehele provincie en ook steeds dichter bij de stad Groningen komt. Niet overal is dit meteen een vraagstuk: op sommige plaatsen betekent krimp niet veel meer dan een beperkte terugloop in aantal inwoners en een beperkte concentratie van voorzieningen. Wij verwachten in het komend decennium dat dit beeld zich gestaag zal voortzetten. Dit heeft op sommige plaatsen forse consequenties voor de leefbaarheid, de beschikbaarheid van voorzieningen, maar ook voor de waarde van het vastgoed.
Mobiliteit
De druk op de stad Groningen neemt toe en daarmee ook de druk op de mobiliteit. De nadruk zal de komende jaren blijven liggen op het bereikbaar houden van de stad en op de verbindingen met de grote kernen. Tot 2020 worden veel infrastructurele projecten tegelijk uitgevoerd wat voor een langere periode overlast kan geven. Met veel andere projecten vanuit het Regiospecifiek Pakket in uitvoering zijn de grootste infrastructurele knelpunten opgelost of wordt hieraan gewerkt.
Milieu
De milieukwaliteit in onze provincie wordt langzaamaan beter. Bodemvervuilingen worden steeds meer opgelost en veel hinder wordt minder. De milieudruk van grote bedrijven neemt bijvoorbeeld snel af, maar bij sectoren als verkeer en landbouw gaat het wat langzamer. De ruimtevraag die voortkomt uit de energietransitie neemt toe en daarmee ook de vraag naar goede ruimtelijke inpassing.
Aardbevingen
De aardbevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld hebben een grote negatieve impact op een deel van onze provincie. Jaarlijks doet zich een flink aantal aardbevingen voor, waarbij de voorspelling is dat deze in de toekomst zwaarder kunnen worden. In januari 2014 is een akkoord gesloten met het Rijk over de aanpak van de consequenties van de aardbevingen. Dit bestaat uit een financieel arrangement dat in ieder geval tot 2018 wordt ingezet en dient voor herstelwerkzaamheden en investeringen in de woningmarkt, leefbaarheid en economie. In februari 2015 zijn nog aanvullende afspraken gemaakt. Dat was nodig omdat in de loop van 2014 nieuwe problemen aan het licht kwamen op het gebied van onder andere bouwkundige versterking en de woningmarkt. Daarnaast is afgesproken dat er publieke regie moet komen op de versterking van woningen. Als gevolg hiervan is in juni 2015 de Nationaal Coördinator Groningen benoemd om een 'Meerjarenprogramma aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen' op te stellen en toe te zien op de uitvoering hiervan, met als doel om de veiligheid en leefbaarheid in onze provincie te verbeteren.
Natuur, landschap, landbouw en water
Natuur is een kerntaak van de provincie. De provincie wil het natuurnetwerk (vroeger de Ecologische Hoofdstructuur) voltooien. De grootschalige openheid van het landschap neemt nog steeds geleidelijk af, waarbij de Waddenkust en het Oldambt het meest onder druk staan. Vanuit de landbouw is schaalvergroting gaande. Dit legt druk op natuur en landschap. De verwachting is dat dit door zal gaan de komende jaren. Vanuit waterveiligheid ligt de opgave in het op een zo natuurlijk mogelijke manier laten meegroeien van de kust met de zeespiegelstijging. De kustverdediging wordt aangepakt en met het Rijk (en Duitsland) werken wij aan een gezondere Eems-Dollard. Daarnaast veroorzaakt klimaatverandering ook wateroverlast in de winter en droogte in de zomer. Om wateroverlast te bestrijden en watertekorten te beperken moeten verdere maatregelen worden genomen.
Gemeentelijke herindeling
Het traject van investeren in de bestuurskracht is na voorbereidende onderzoeken en consultaties met de presentatie van het rapport Grenzeloos Gunnen3 in 2013 gestart: de herindeling van de Groninger gemeenten. In de planperiode zal de herindeling van gemeenten vorm en betekenis krijgen. Gemeenten hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. De opgeschaalde gemeenten zullen taken en verantwoordelijkheden kunnen dragen met een groter werkingsgebied.
Wij zijn met gemeenten in gesprek over de herindeling en de bijbehorende taken en rollen. Wij richten ons in deze Omgevingsvisie op strategische en gemeente overstijgende thema's. Lokale vraagstukken horen bij gemeenten. Eenzelfde rolverdeling geldt ook ten aanzien van de waterschappen.Tussen gemeentegrens overstijgende en lokale vraagstukken zit een tussencategorie. Als er in die categorie vraagstukken zijn die concurrentie en/of NIMBY-effecten kennen, zien wij ook een rol voor onszelf.
2 Omgevingsbalans provincie Groningen, 2013, aangeboden aan PS op 7 maart 2013.
3 Grenzeloos Gunnen, Eindrapport van de Visitatiecommissie ‘Bestuurlijke Toekomst Groningen’ Commissie Jansen, 28 februari 2013.
Alvorens inhoudelijk nader in te gaan op de uitgangspunten en kaders voor het beleid in de fysieke omgeving, is het zinvol die 'fysieke omgeving' nader te beschouwen. Dat doen we op verschillende niveaus. Het eerste niveau betreft Groningen vanuit internationaal en nationaal perspectief. Het tweede perspectief betreft onze provincie als onderdeel van Noord-Nederland en de Noord-Nederlandse samenwerking. Tot slot schetsen we onze provincie van binnenuit: het perspectief van zeven deelgebieden. Op al deze verschillende schaalniveaus spelen vraagstukken en ontwikkelingen die hun impact hebben op de ruimtelijke en economische keuzes die wij maken.
De EU speelt een steeds grotere rol in ons beleid. Europees beleid werkt direct en indirect door op de provincie. Als het gaat om de beïnvloeding van Europees beleid trekken we veelal samen op met andere provincies in het IPO. In Noord-Nederlands verband werken we samen met de provincies Drenthe en Fryslân (SNN). Vanuit de Living Lab Noord-Nederland bieden we ruimte om projecten in onze regio te doen landen. Wij zien voor de komende jaren een blijvend belang van participatie in Europese projecten met name rondom grensoverschrijdende vraagstukken. We kijken hierbij naar regio's met vergelijkbare vraagstukken om samen in Europees verband op te trekken.
Wij zullen samen met onze partners (waaronder bedrijfsleven en kennisinstellingen) actief de kansen die Europa biedt benutten. Wij zetten in op vertegenwoordiging in voor ons relevante bestuurlijke netwerken waaronder de netwerken rond de Waddenzee en het Noordzeegebied. Wij investeren waar nodig in nieuwe strategische Europese netwerken die van belang zijn voor de kansen en ontwikkelingen in onze provincie. De EU 2020-doelen (smart, green, inclusive) passen hier goed bij en zijn hierbij voor ons een belangrijk richtsnoer.
Internationalisering en grensoverschrijdende samenwerking begint bij onze buren. Duitsland is zeer belangrijk voor de Nederlandse economie. Daarnaast is Niedersachsen en specifiek het Weser-Emsgebied een zeer logische samenwerkingspartner, onder meer op het gebied van de arbeidsmarkt, het onderwijs, energie, natuur en milieu, water, infrastructuur en vergrijzing. De samenwerking met Niedersachsen heeft zich de afgelopen jaren steeds verder verdiept. We hebben samen met Weser Ems een ´Strategie Nord´ opgesteld waarin wij toewerken naar één economische regio. Kennisinstellingen, bedrijven en overheden uit de grensoverschrijdende regio voeren veel projecten samen uit al dan niet in Interregverband.
Onze focus is, naast Duitsland, gericht op Scandinavië en het Baltische gebied. De economische ontwikkelingen in de Baltische landen bieden mogelijkheden voor samenwerking, investeringen en marktuitbreiding. De Scandinavische landen bieden door hun hoge welvaart en kennisintensieve economie veel kansen voor samenwerking op het gebied van innovatieve ontwikkelingen.
Noord-Nederland is ook onderdeel van het Interreg Noordzeegebied. Groningen werkt ook daar op de voor ons belangrijke thema's samen met landen rond de Noordzee. We exporteren onze ideeën en leren van andere regio's. Voorbeelden zijn een gezamenlijke energiestrategie, afstemming van windenergie-initiatieven en het werken aan offshore infrastructuur op de schaal van dit gebied.
Als grensoverschrijdende regio kunnen we ons sterker profileren in Brussel en kunnen we projecten doorontwikkelen voor Europese fondsen.
Met het Rijk hebben we een belangrijke relatie. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vindt zijn doorwerking in onze Omgevingsvisie. Met diverse ministeries werken we samen, dat kan zijn op programma- en projectniveau maar ook als het gaat om beleidsontwikkeling. Bij grote complexe vraagstukken als de aardbevingen, groei en krimp, het energievraagstuk en bereikbaarheid ligt er een gezamenlijke opgave.
Op enkele onderdelen is en wordt beleid gedecentraliseerd (zoals natuur), op andere onderdelen werken we zeer nauw samen in het maken van plannen en het uitvoeren ervan. Het Deltaprogramma is hier een voorbeeld van. Recent is in onze provincie de Nationaal Coördinator Groningen gehuisvest. Dit is een gezamenlijke dienst van Rijk, provincie en twaalf gemeenten die werkt aan de aardbevingsproblematiek.
De drie Noordelijke provincies werken al decennia samen bij het behartigen van de gezamenlijke belangen en het versterken van de (economische) kracht van het Noorden. Voor een belangrijk deel krijgt deze noordelijke samenwerking vorm in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). In de komende periode willen we de strategische samenwerking in Noord-Nederlands verband voortzetten. We zijn een zichtbare partner in de regio en hebben een helder profiel naar buiten. Voor onze provincie betekent dit onverminderd inzet op de thema's energie, healthy ageing en agribusiness. Groningen ontwikkelt zich steeds sterker als de energie economie.
Noordelijke Innovatie Agenda
Inhoudelijk geven we als Noord-Nederland samen richting via de Noordelijke Innovatie Agenda4 (NIA). Deze NIA bestaat uit drie investeringslijnen: noordelijke oplossingen voor maatschappelijke opgaven, krachtig MKB en het vernieuwen van het innovatie ecosysteem.
In de Noord-Nederlandse samenwerking zijn naast de NIA nog drie richtinggevende documenten opgesteld: Noordervisie 2040, RIS-3 en Landstad Noord-Nederland. Gezien de relatie met de Omgevingsvisie lichten wij deze hieronder ook kort toe.
Noordervisie20405, Gebiedsagenda en Landschap Noord-Nederland
In Noordervisie2040, de ruimtelijk-economische visie voor het Noorden, wordt de gezamenlijke visie op het Noorden geïntroduceerd. Noordervisie2040 heeft een ondertitel die ook goed op ónze provincie van toepassing is: een aantrekkelijke leefomgeving, ruimte voor innovatie, bruisend van energie.
Kort gezegd agendeert Noordervisie2040 een aantal transities (voedsel, water, energie en landbouw) en kenschetst het Noorden als een aantrekkelijke leefomgeving, waar ruimte is om te leren experimenteren en waar we met de juiste fysieke en digitale verbindingen een belangrijke basis hebben voor een duurzame economische structuur. De stad Groningen heeft een centrale plaats hierin. Grote economische ontwikkelingen, een groeiende woningmarkt, bereikbaarheidsvraagstukken spelen in de stad en regio Groningen-Assen.
De kustzones hebben vooral opgaven rondom de verbetering van de dijken en leefbaarheid. Als het gaat om infrastructuur liggen er opgaven bij alle modaliteiten: kanalen en sluizen, spoorverbindingen en wegen. Bij wegen gaat het om optimalisatie en vernieuwen van een aantal trajecten. De Eemsdelta is een economische groeiregio die tegelijk in een krimpgebied ligt. Hierdoor liggen hier ook veel verschillende opgaven: (economie, krimp, natuur en bereikbaarheid).
Noordervisie zet de opgaven om in een Strategische agenda 2020. Daarin zijn stakeholders en maatschappelijke organisaties uitgenodigd negen opgaven samen ter hand te nemen. Dit gaat onder meer over de human capital agenda, versterking van de bereikbaarheid, aanpak krimp en groei en inspelen op de vier transities.
Noordervisie vormt het antwoord van Noord-Nederland op enerzijds grote mondiale vraagstukken:
Anderzijds gaat het in op vraagstukken die specifiek in onze regio spelen, zoals:
In de MIRT Gebiedsagenda6 wordt dit op de onderwerpen energie, economie en water verder verdiept en er is een uitvoeringsagenda geformuleerd. Dit heeft ook zijn weerslag gekregen in deze Omgevingsvisie.
RIS-37
In de eveneens Noord-Nederlandse RIS-3 strategie staat de gedachte van de Living-Labs (experimenteergebied) centraal. Deze strategie is gericht op het ruimte bieden in onze regio voor praktijkontwikkelingen zoals het grootschalige Lifelines onderzoek. Met de RIS-3 strategie profileert het Noorden zich als demonstratiegebied voor maatschappelijke vraagstukken. Het Noorden wil hiermee zowel innovatie stimuleren, werkgelegenheid aantrekken als vanuit de regio antwoorden genereren op de grote mondiale vraagstukken.
Landstad Noord-Nederland
De gemeenten Emmen, Assen, Groningen en Leeuwarden, presenteren zich samen met de drie noordelijke provincies als ‘Landstad Noord-Nederland’, als input voor de (Rijks) Agenda Stad. Deze zeven sterke partners gaan voor groei en werk. Er komt een zware inzet op innovatie, op ontwikkeling van onze stedelijke en internationale netwerken en op verbetering van de noordelijke arbeidsmarkt.
Landstad Noord-Nederland beschrijft de kracht van de vier stedelijke dynamo's Groningen, Assen, Leeuwarden en Emmen. Landstad kiest hierbij voor de strategische speerpunten:
Voor de stad Groningen staan met name de energietransitie, de binnenstedelijke bereikbaarheid, de digitale infrastructuur, de campusontwikkeling (via het netwerk kennissteden), de stedelijke vernieuwing, de gezonde stad en sociale innovatie centraal.
Groningen is de economische motor van Noord-Nederland en een internationale kennisstad van betekenis. Met grote aantallen studenten, jonge onderzoekers en een opvallend groot aantal start-ups is ze met recht ‘City of Talent’. De speerpunten energie, healthy ageing, ICT en de creatieve economie zijn gebaseerd op nadrukkelijk aanwezige economische dragers. De stad Groningen groeit en bloeit: het inwonertal van de jongste stad van Nederland groeit gestaag, de werkgelegenheid ontwikkelt zich positief. Als voorzieningencentrum voor een brede regio wordt de stad steeds belangrijker. Groningen plukt de vruchten van een ideale combinatie van werkgelegenheid, cultuur, historie, voorzieningen en leefklimaat. Daarmee is de stad een aantrekkelijke woon- en werkplek voor velen. De compactheid, de schaal en de aanwezigheid van rust, ruimte en het landschap buiten de stad zijn sterk aanvullende kwaliteiten. Stad en regio zijn onlosmakelijk met elkaar verweven.
Voor de samenwerking met andere stedelijke netwerken, binnen Nederland en internationaal, is de bereikbaarheid cruciaal. Daarom werken gemeente Groningen en wij verder aan een doorontwikkeling van het Stationsgebied, qua infrastructuur en invulling met nieuwe functies.
Ook werken wij nauw samen aan een verdere opwaardering en versnelling van de internationale spoorlijn Groningen-Leer waardoor een comfortabeler aanhaking plaatsvindt op het goede Duitse ICE-spoornetwerk.
Ter versterking van de agglomeratiekracht is het belangrijk om grensbarrières te slechten. Juist in de regionale verbindingen over de grens zijn veel banen en arbeidskrachten over en weer te vinden. Deze zijn echter nu moeilijk bereikbaar door onbekendheid, institutionele barrières, verschillen in wet- en regelgeving en (nu nog) gebrekkige verbindingen. Een betere koppeling van mogelijkheden op de arbeidsmarkt aan weerszijden van de grens (bijv. met de Emsachse) biedt volop kansen.
Regio Groningen-Assen
Wij werken met de provincie Drenthe en 12 gemeenten samen in de Regio Groningen-Assen. De hoofddoelstelling voor de Regio Groningen-Assen is het benutten van economische kansen en behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Dit is vertaald in drie speerpunten, die de samenwerking in de regio inhoud geven en het profiel van de regio versterken:
Wij hebben de Regio Groningen-Assen als opgave opgenomen in deze Omgevingsvisie.
Openbaar vervoerbureau Groningen-Drenthe
In het Openbaar vervoerbureau werken wij samen met de provincie Drenthe en de gemeente Groningen. Ons doel is zoveel mogelijk mensen te stimuleren in de bus te stappen. Ook streven we ernaar dat onze reizigers tevreden zijn en blijven. Tegelijk zoekt het Openbaar vervoerbureau samen met zijn opdrachtgevers naar passende oplossingen voor de vervoervraagstukken en levert zo een bijdrage om de steden bereikbaar en het buitengebied ontsloten te houden.
In de opgaven Groei en krimp en Regio Groningen-Assen en het provinciaal belang Bereikbaarheid werken wij ons openbaarvervoerbeleid verder uit.
5 NOORDERVISIE2040, Noorderzine 2013, Provincies Fryslân, Drenthe en Groningen.
6http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2014D42200
7 RIS3, Research and Innovation Strategy for Smart Specialization (RIS3), 3 september 2013, SNN.
Onze provincie heeft een divers karakter. Regio's verschillen qua ruimtelijke, sociale en economische dynamiek en zijn het resultaat van een samenspel van natuur en cultuur. Bewoning, landbouw, infrastructuur aanleg, waterbeheersing en energievoorziening hebben door de eeuwen heen het landschap gevormd en dat zal ook doorgaan in de toekomst. De verschillende regio's kennen een eigen identiteit die te maken heeft met de ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie van een gebied. Wij kenschetsen onze provincie hieronder in zeven deelgebieden met een eigen karakter en een eigen dynamiek.
Het deelgebied Wierdenland en Waddengebied wordt gekenmerkt door het wierdenlandschap met grote open ruimten waarin wierden(dorpen) liggen langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen samenvallen met oude kustlijnen. Het Waddengebied heeft een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken.
Het Nationaal Park Lauwersmeer, het Werelderfgoed Waddenzee en het Nationaal Landschap Middag-Humsterland zijn belangrijke gebieden voor de natuur en recreatie in onze provincie. Het gebied heeft een voornamelijk agrarisch karakter, met kleinschaliger landbouw langs het Reitdiep en in het Middag-Humsterland en grootschalige (voornamelijk) akkerbouw in de noordelijke kustpolders.
De Eemsdelta herbergt een haven en industriegebied van nationale betekenis. Het is één van de vijf sterkst groeiende regio's van ons land. Sterke sectoren zijn de havengebonden bedrijvigheid, de chemie en de energiesector. De aanwezigheid van energie maakt het gebied ook aantrekkelijk voor datacentra.
Appingedam en Delfzijl vervullen een centrumfunctie. Delfzijl is de snelst krimpende gemeente van Nederland en dat heeft grote gevolgen voor het wonen, het winkelen, de gezondheidszorg en allerlei andere voorzieningen. Wij werken samen met de gemeente aan een kwaliteitsimpuls voor het centrum. Daarnaast worden nieuwe perspectieven ontwikkeld op het gebied van recreatie en toerisme.
In dit gebied liggen grote opgaven op het terrein van de waterveiligheid, ecologie, met name bij het wad en Eems-Dollard, de dalende bevolkingsaantallen en de aardbevingsproblematiek.
Samengevat zijn de opgaven om de industriële ontwikkelingen op een goede manier te verbinden met investeringen in de leefbaarheid, natuur en landschap en het Werelderfgoed Waddenzee te verbinden de achterliggende regio.
Het deelgebied Oldambt wordt gekenmerkt door een groot contrast tussen de groene organisch gegroeide bebouwingslinten op de hoger gelegen glaciale ruggen en de grootschalige open Dollardpolders met een structuur van opeenvolgende (voormalige) slaperdijken en boerderijreeksen. Waar het open gebied zich met name als landbouwgebied kenmerkt, worden de zandgronden (glaciale ruggen) vooral als aantrekkelijk woongebied ervaren.
Winschoten is de centrumplaats van het Oldambt en de tweede koopstad in onze provincie. Een centrumplaats voor Oost-Groningen met een verzorgingsgebied van 80.000 inwoners. Wij werken samen met de gemeente Oldambt aan de versterking van het centrum van Winschoten.
In de Dollardpolders is ruimte voor grootschalige landbouw, maar niet voor verdere verdichting van het open landschap. Het waterbeheer is gericht op een optimale inrichting voor de landbouw. De kans op bodemdaling door veenoxidatie kan echter leiden tot noodzakelijke aanpassingen van het waterbeheer. Net als langs de noordkust is de kustverdediging hier van belang.
Het gebied heeft te maken met bevolkingsdaling en aardbevingen en daarmee samenhangend spelen er veel vraagstukken op het gebied van leefbaarheid. Er is sprake van veel leegstand en verval van karakteristieke boerderijen. Herbestemming hiervan is een belangrijke opgave. De bebouwingslinten zijn cultuurhistorisch waardevol. Dat biedt kansen voor toerisme en (water)recreatie (Blauwe Passage).
Een bijzondere ontwikkeling in dit gebied is Blauwestad. Blauwestad ontwikkelen wij om het gebied vanuit woningbouw, (water)toerisme en bedrijvigheid een impuls te geven. Het Oldambtmeer is het grootste meer van onze provincie en van belang voor de waterrecreatie.
Het deelgebied Zuidelijk Westerkwartier wordt gekenmerkt door een afwisseling van besloten zandruggen en open laaggelegen veengebieden. Het meest zuidelijke deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap. Het herstel van de houtsingelstructuur, de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing en het vormgeven van collectief natuur- en landschapsbeheer zijn belangrijke opgaven voor dit gebied.
In de laagten vindt natuurontwikkeling plaats en worden in combinatie daarmee gebieden ingericht voor waterberging. Van oudsher kent dit gebied een relatief sterke samenhang tussen wonen en werken, met name in de oude linten. Dat is nog steeds het geval: het gebied heeft een kleinschalige, verbrede plattelandseconomie gericht op landbouw en recreatie en toerisme. De stille transformatie die in het landelijk gaande is, sluit hier op deze traditie aan: boerderijen worden steeds meer regulier bewoond en vormen huisvesting voor kleine bedrijfjes/zzp'ers. Het is een opgave het productie- en consumptielandschap in evenwicht te houden.
Leek en Zuidhorn vervullen een regionale functie in het Westerkwartier. Beide kernen bieden ruimte voor grootschaliger bedrijvigheid en hier zijn ook de belangrijkste concentraties van (winkel)voorzieningen te vinden. De uitstekende bereikbaarheid van Leek draagt in belangrijke mate bij aan de bovengemiddelde economische groei van Leek.
Het deelgebied Westerwolde wordt gekenmerkt door een esdorpenlandschap dat in een langgerekte zone langs de Westerwoldse Aa en de Ruiten Aa ligt en daaromheen een gebied met een jonger landschap van heideontginningen.
Belangrijke opgaven zijn natuurontwikkeling en herstel van het cultuurlandschap langs de Westerwoldse Aa en de Ruiten Aa en daarmee samenhangend de 'vernatuurlijking' van het watersysteem en de verdere ontwikkeling van toeristische en recreatieve mogelijkheden in het gebied. Recreatie, toerisme zijn samen met leefbaarheid als gevolg van krimp hier belangrijke opgaven. Ook de watervoorziening ten behoeve van de landbouw is een belangrijke opgave in dit gebied. Voor verbetering van de bereikbaarheid is het van belang dat het ongelijkvloers maken en (gedeeltelijk) verdubbelen van de N366 wordt voltooid.
Het deelgebied Veenkoloniën heeft een grootschalig open landschap met een rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken. Landbouw is hier de hoofdfunctie en is daarmee beeldbepalend voor de inrichting. In het gebied is ruimte voor grootschalige landbouw en daarmee samenhangend heeft het gebied een grote wateropgave. Het dient meer eigen water vast te houden en de afhankelijkheid van het IJsselmeerwater te verminderen. De Veenkoloniën zien wij als het gebied waar de meeste ruimte is voor grootschalige agrarische ontwikkeling en waar ook internationaal gezien uitstekende vooruitzichten zijn voor de grootschalige productie en hoogwaardige verwerking en vermarkting van bijvoorbeeld zetmeel, suiker en zuivel.
De opgave is dan ook om de Veenkoloniën te profileren en positioneren als innovatief landbouwgebied met een duurzame energie-, water- en klimaathuishouding richting biobased economy. Het agrarisch bedrijfsleven werkt met ondersteuning van de Agenda voor de Veenkoloniën met voortvarendheid aan deze opgave op basis van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2014-2020.
Stadskanaal en Veendam aan de noordzijde en Emmen en ook Ter Apel aan de zuidzijde zijn stedelijke kernen met voor de regio belangrijke centrum- en verzorgende functies.
Het deelgebied Gorecht bestaat uit het parkachtig esdorpenlandschap van de Hondsrug, dat ingeklemd ligt tussen de open beekdalen van de Hunze en de Drentsche Aa. De stad Groningen met haar stevige groeiprognoses maakt onderdeel uit van dit landschappelijk waardevolle deelgebied. Het spanningsveld tussen de toenemende stedelijke druk en de kwaliteit van het buitengebied als aantrekkelijke leefomgeving is een belangrijk aandachtspunt. De ontwikkeling van natuur en het herstel van het beekdallandschap van de Drentsche Aa en de Hunze zijn daarmee belangrijke opgaven in het gebied.
De stad Groningen groeit hard en heeft een belangrijke bovenregionale verzorgingsfunctie. Met een universiteit, zeer veel werkgelegenheid, met name in de publieke sector en zorg, is het de banenmotor van het Noorden. De concentratie van werk, opleidingen en voorzieningen zet zich door. Hierdoor ontstaat een toenemende afhankelijkheid van de stad met als gevolg dat het vervoer en de druk op de stedelijke voorzieningen toeneemt. Een belangrijke opgave is het verbeteren van de bereikbaarheid van de stad Groningen door een van mix van fiets-, openbaar vervoer- en automaatregelen, ook in relatie met de gevolgen van krimp.
De stad Groningen en Hoogezand-Sappemeer vormen onderdeel van de stedelijke regio Groningen-Assen. Hoogezand-Sappemeer heeft ook een belangrijke werkgelegenheids- en woonfunctie. Naast de scheepswerven is er een aantal grote (internationale) technologisch hoogwaardige industriële bedrijven gevestigd.
Wij werken met de provincie Drenthe en 12 gemeenten samen in de Regio Groningen-Assen. De hoofddoelstelling voor de Regio Groningen-Assen is het benutten van economische kansen en behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Dit is vertaald in drie speerpunten, die de samenwerking in de regio inhoud geven en het profiel van de regio versterken:
In het deelgebied Centrale Woldgebied en Duurswold vinden we wegdorpenlandschappen. Het Centrale Woldgebied wordt voornamelijk gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Dit gebied biedt mogelijkheden voor natuurcompensatie vanuit verstorende ontwikkelingen elders in onze provincie en biedt kansen voor toerisme en recreatie. Ook de ontwikkeling van (vaar)routes draagt bij aan het toeristisch/recreatief potentieel van dit gebied.
Het gebied heeft te maken met bevolkingsdaling en aardbevingen en daarmee samenhangend spelen er veel en grote vraagstukken op het gebied van leefbaarheid. In het gebied is ruimte voor grootschalige landbouw en daar is het waterbeheer ook op ingericht. De kans op bodemdaling door veenoxidatie kan echter leiden tot noodzakelijke aanpassingen van het waterbeheer. Verder is er ruimte voor de havenontwikkeling en verdere ontwikkeling van het grootschalig windpark bij Delfzijl.
De Omgevingsvisie schetst de kaders voor het omgevingsbeleid voor de komende jaren. Met de Omgevingsvisie creëren wij de randvoorwaarden voor een sterke en leefbare provincie, waar we de ruimte geven aan nieuwe ontwikkelingen. We willen met deze visie versterken wat onze provincie uniek maakt.
In deze paragraaf schetsen we een beeld van de fysieke leefomgeving van Groningen in 2040. Met deze visie geven wij weer wat ons inspireert en geven wij aan hoe wij graag willen dat onze provincie zich ontwikkelt. Drie ontwikkelingen zien we hierin dominant voor de komende periode:
Groningen in 2040: Energetic region!
In 2040 is het inwonertal van de stad Groningen gegroeid tot ruim 250.000 en staat de stad steevast in de landelijke top drie van groeisteden. Met groei in sectoren met veel samenwerking blijft de stad zich vernieuwen als innovatiecentrum van het Noorden. De stad als motor van de Noordelijke economie met een belangrijke aandrijving vanuit de Zernike campus hebben hierin een belangrijke rol. In 2040 is in de ring rondom de stad het niveau van wonen, werken en voorzieningen nog steeds aantrekkelijk voor mensen die net buiten de stad willen wonen. Verder aan de 'randen' van onze provincie fungeren steeds meer dorpen als woondorpen. Nog maar enkele centra bieden een bijna volledig voorzieningenniveau. Op alle andere plaatsen wordt dit met hulp op afstand of slim vervoer opgelost. 'Energetic' gaat hier dus ook om het leefbaar en levendig houden van een dunner wordend gebied.
De reistijd naar de Randstad en Noord-Duitsland is afgenomen, maar de afstand is vooral mentaal kleiner geworden. Vooral de samenwerking met Niedersachsen is voor beide regio's erg gunstig gebleken. Zowel de samenwerking tussen bedrijven als de bestuurlijke samenwerking heeft veel vruchten afgeworpen.De grensoverschrijdende samenwerking van de ROC's op het gebied van techniek en zorg hebben gezorgd dat veel bedrijven over en weer mensen van over de grens hebben aangetrokken.
De grote economische clusters zoals de Eemsdelta transformeren langzaam naar clusters van duurzame energie, biochemie. Industriële symbiose8 is in onze provincie de wijze waarop industrie, chemie, landbouw en energie steeds beter samenwerken en elkaars reststromen benutten. Sensoren, big data en energie-innovaties hebben deze en andere sectoren behoorlijk veranderd. Of het nu gaat om de zorgbehoevende mens of het hoekje van de lupine-akker met weinig groei: er kan op afstand heel precies en op elk moment worden ingegrepen en bijgestuurd.
8 Circulaire economie, Van wens naar uitvoering, RLI, p 68.
De transitie naar duurzame energie is na het bereiken van 20% duurzame energie in onze regio in een versnelling terecht gekomen. Groningen is Europese topregio op het gebied van duurzame energie: Energetic region.
Opslag van energie is de sleutel naar een volledig duurzaam energiesysteem gebleken. Noord-Nederland heeft zijn rol als 'opslag- en doorvoerhaven' van energie verder uitgebouwd door te investeren in infrastructuur. Zonne- en windparken hebben een stempel op delen van ons landschap gedrukt. De energie-coöperaties, ondersteund vanuit lokale initiatieven zijn hierin meegegroeid en hebben een behoorlijk aandeel in de productie van stroom uit zonneparken en biomassa. Dit energielandschap is net als de transitie tijdelijk gebleken: een deel van de windparken wordt in rap tempo verplaatst naar zee.
De woningbouwtransformatie naar energieneutrale huizen is al een groot deel op streek met name door de enorme stimulans uit het herstelprogramma aardbevingen. De problematiek in het gaswinningsgebied heeft als enorme aanjager gefungeerd om een nieuwe sector op te richten: energie-neutrale renovatie. De compensatiegelden voor de aardbevingen hebben Groningen in de jaren '20 en '30 versneld verduurzaamd en tegelijk heeft de bouwsector hier een uniek product kunnen (door)ontwikkelen. Die kennis wordt mede vanuit het Kenniscentrum Energy Academy Europe wereldwijd verspreid.
De Eemshaven is een belangrijke Europese offshore windenergiehaven en een belangrijk knooppunt voor transport van energie die op zee wordt opgewekt naar de eindverbruikers in Nederland en elders in Europa. In de Eemsdelta werken ruim 1.500 mensen in de offshore windsector waarbij een groot deel ook de Duitse parken onderhoudt. De aangelegde helihaven heeft die ontwikkelingen versneld. Enkele bedrijven die de omslag naar verduurzaming niet hebben gemaakt dreigen verplaatst te worden naar andere landen.
Leefbaarheid is een onderwerp dat op de politieke agenda is gebleven de afgelopen decennia. Werkloosheid, economische structuur en demografische krimp hebben voor grote uitdagingen gezorgd. Uitdagingen waar we steeds meer in zijn gaan samenwerken met andere landen die hier ook veel ervaring mee hebben. Technische oplossingen rondom ICT, healthy ageing en mobiliteit boden een deel van de oplossing. Ook het gezond ouder worden noemen we 'energetic': energieke ouderen die gezond en in beweging blijven en in aanleun- en kangoeroewoningen wonen. Er is met hulp van het Rijk en veel andere organisaties fors geïnvesteerd in de arbeidsmarkt en de grote sloop- en renovatieopgave om kernen leefbaar en voorzieningen bereikbaar te houden. De kernkarakteristieken van het landschap zijn hierbij versterkt. Een groot deel van het cultureel erfgoed heeft een passende bestemming gekregen, waardoor de economische dynamiek en de leefbaarheid zijn toegenomen. Door het gericht faciliteren en op sommige plekken investeren in onderwijs, arbeidsmarkt en het aantrekken van bedrijven die gebruik maken van laaggeschoolde arbeid, is de kloof tussen vraag en aanbod wat verkleind. Maar dit blijft voorlopig nog een zorgpunt.
De digitale revolutie heeft afstanden steeds kleiner gemaakt. Van scheiding tussen wonen en werken is veel minder sprake en ook de harde scheiding tussen wonen, detailhandel, bedrijventerreinen en nieuwe vormen van bedrijfsgebouwen is verdwenen. Steeds meer kenniswerkers werken vanuit huis.
In het aardbevingsgebied is de Eemshavenweg een belangrijk symbool geworden van het herstel. Naast energieneutrale woningen en een provinciedekkend glasvezelnet is deze weg hét icoon met de eerste succesvolle introductie van zelfrijdende duurzame auto's en vrachtwagens van de stad Groningen naar de Eemshaven. We hebben zulke goede ervaringen met het voorkomen van ongelukken en congestie, dat we er in Den Haag sterk voor pleiten om meer vaart te maken met het invoeren van de Europese wetgeving.
De datahotels in de Eemshaven in combinatie met het glasvezelnet zorgen er voor dat Groningen voorop blijft lopen in de belangrijkste vestigingsvoorwaarde voor bewoners en bedrijven: gigaspeed breedband internet. In combinatie met de succesvolle uitrol van een 5G pilot heeft dit er voor gezorgd dat onze provincie in de twee volgende generaties ook voorop is blijven lopen. De snel daaropvolgende volgende generaties mobiel dataverkeer hebben een impuls gegeven aan bedrijvigheid gelieerd aan de mobiele datasector.
Met bodyscans voor kleding en 3D scans van het huis voor huisraad, zijn fysieke winkels vooral nog aanwezig voor het ervaren en beleven van producten. In de binnensteden draait het steeds meer om beleven en vrije tijdsbesteding. De vele try-out stores, waarin verschillende leveranciers hun producten alleen beschikbaar stellen voor het uitproberen, zijn een groot succes. Aankopen worden gedaan via internet, wat ook de distributie naar de winkels in de steden steeds meer overbodig maakt. Het wonen, werken en recreëren vindt steeds meer in de binnensteden plaats en deze mix van functies heeft de leegloop van centra tegengas kunnen bieden. Vooral op het terrein van energie zien we steeds meer coöperaties als bedrijfsmodel opkomen.
De digitalisering kent ook een keerzijde. Voor sommige mensen zijn afstanden juist groter door de afwezigheid van ´natuurlijke´ sociale contacten. Het sociaal isolement is een groot vraagstuk voor hen die niet actief meedraaien in het maatschappelijk verkeer. Dit bepaalt naast werkgelegenheid en zorg een groot deel van de sociale agenda van gemeenten.
Landbouw lijkt van een afstandje bekeken een sector waar in 2040 weinig veranderd is. Nog steeds is dit de grootste gebruiker van onze ruimte met de beeldbepalende aanblik van akkers met aardappelen, bieten, graan, mais en koolzaad. Maar in het onzichtbare zitten de ontwikkelingen in de sector. Aan de voorkant betekent dit 24-uurs monitoring van gewassen door de brede toepassing van precisielandbouw, sensoren, ICT en drones voor gewasinventarisatie. Dit betekent ook minder bestrijdingsmiddelen en water: alleen daar waar nodig. Ook de biologische landbouw heeft met een gericht stimuleringsprogramma in onze provincie hiermee een grote slag gemaakt en kan aan de groeiende vraag blijven voldoen. Aan de achterkant betekent dit steeds meer specialisatie in eindproducten voor voedsel, pootgoed, chemie en energie. Er is steeds meer sprake van gesloten kringlopen en upcycling. Groningen blijft hierdoor meedraaien in de wereldtop van de steeds verder verbrede landbouw.
Waar in 2015 de eerste wolf nog streng werd gevolgd door de provincie, zijn in 2040 de twee noordelijke roedels in het Drents-Friese Wold en het Lauwersmeer min of meer geaccepteerd door het brede publiek. De voltooiing van het natuurnetwerk heeft geleid tot een grote toename van (groot) wild. Soorten zoals de grutto, grauwe gors, de das en de otter zijn ook in onze provincie weer aan het toenemen. De natuur, de verscheidenheid aan cultureel erfgoed en landschappen en de verbeterde infrastructuur heeft de recreatiesector verder geholpen. Het ruimtelijk beleid dat meer ontwikkelingen mogelijk maakte, heeft bijgedragen aan de verbeterde herkenbaarheid van het Groninger landschap. De Ruimte-voor-ruimte regeling heeft ervoor gezorgd dat tal van nieuwe (recreatieve) functies een kans hebben gekregen in het buitengebied. De handhaving en versterking van openheid, eigenheid, stilte en duisternis hebben bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteiten en waarden van het Groninger landschap.
De Waddenzee is een rijke zee, waarin de voedselketen weer beter in evenwicht is gekomen. De Groningse zeedijken zijn versterkt in lijn met het Deltaprogramma. We zijn hierbij overgestapt op een benadering waarbij de risico’s in het achterland leidend zijn voor de maatregelen die genomen worden. De dijken voldoen daarmee aan de nieuwe veiligheidsnormen. De harde grenzen van land en water zijn op veel plaatsen verdwenen en hebben geleid tot zachtere overgangen met meer gecombineerde functies en andere landbouwvormen zoals zilte teelt. Nieuwe vormen van landbouw, natuur en recreatie hebben ruimte gekregen in de kustzone, waardoor deze aantrekkelijker en toegankelijker is geworden. Met nieuwe waterbuffers in verschillende combinaties (energie, recreatie en natuur) hebben we het zoet oppervlaktewater en grondwater beter afgestemd op de vraag en tegelijk de gebruiksfuncties. Onze regio is wat betreft zoet water meer zelfvoorzienend geworden. Alle regionale waterkeringen voldoen vanzelfsprekend aan de norm.
De aardbevingen zijn bijna gestopt. Na jarenlange monitoring is vanaf 2020 een winningsmodel ontwikkeld waarbij de aardgaswinning met sterk gereduceerde productie langzamer en gestaag kan doorgaan. De regio heeft met het compensatiepakket onder andere aardbevingsbestendige gebouwen gerealiseerd en geïnvesteerd in leefbaarheid en economische ontwikkeling. Met een provinciedekkende aanleg van snel internet en het realiseren van energieneutrale huizen is de vraag naar huizen in het gebied weer toegenomen. De additionele investeringen in leefbaarheid hebben de negatieve tendens, in combinatie met het wegnemen van de zorg van de bevingen, kunnen doen keren.
Om vanuit de situatie anno 2016 (hoofdstuk 2) te werken aan het beeld van Groningen in 2040 (hoofdstuk 3) moet het beleid gericht zijn op realisering van de visie 2040. Wij kiezen voor duurzame ontwikkeling als vertrekpunt voor ons beleid en vullen dit in aan de hand van de waarden die wij koesteren en de hoofddoelen die wij nastreven. Met duurzame ontwikkeling als vertrekpunt willen wij bijdragen aan een leefbare provincie. Het gaat hierbij niet alleen om arbeidsomstandigheden, en gebruik maken van duurzame hulpbronnen, maar ook om innovatief te blijven. Invulling geven aan duurzaamheid doen wij samen met onze partners: ondernemers, onderwijs, maatschappelijke organisaties en de burger.
De waarden en doelen laten wij doorwerken in ons beleid (deel C). Wij hebben onze provinciale belangen gekoppeld aan de belangrijkste doelen en waarden. Hiermee geven we aan welke doelen en waarden bij een provinciaal belang als meest richtinggevend worden gezien.
De Omgevingsvisie richt zich primair op de fysieke leefomgeving. Met ons beleid willen we onze provincie sterker en leefbaarder maken. Wij geven ruimte aan ontwikkelingen en (economische) activiteiten. Wij spelen hierbij in op (ruimtelijke) verschillen in dynamiek in onze provincie. Daarbij behouden en ontwikkelen we wat we belangrijk vinden en waaraan we gehecht zijn: de waarden die Groningen uniek maken en die we koesteren.
Groningen is een provincie van uitersten. Vitale dorpen en gemeenschappen en levendige centrumplaatsen afgewisseld met plekken waar door krimp ook stevig wordt geherstructureerd. Een bruisende stad en een gaaf ommeland, werelderfgoed aan de rand van grote industriële complexen en sterke demografische groei en forse krimp binnen een half uur reizen van elkaar. Dit zijn stuk voor stuk tegenstellingen die onze provincie anno 2016 karakteriseren en uniek maken. Van oudsher koesteren we de openheid, eigenheid, stilte en duisternis in een groot deel van onze provincie. Ons landschap is in eeuwen ontstaan tot wat het nu is. We willen in ons beleid ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd het karakter van onze provincie versterken met behoud door ontwikkeling.
Kernwaarden van onze fysieke leefomgeving zijn karakteristiek, divers, schoon, stil. Dit resulteert ook in duisternis, ruim en open. Met ons beleid ontwikkelen, koesteren en beschermen we deze belangrijke waarden. Dit is met name ingebed in de domeinen natuur, landschap, milieu en ondergrond. Wij willen de parels van onze provincie ontwikkelen om deze ook door te kunnen geven aan volgende generaties. We vinden dat deze kwaliteiten in het bijzonder bij gebieden als het Lauwersmeer en de Waddenzee bescherming verdienen. Maar ook in gebieden waar meer ruimte is voor nieuwe (economische) ontwikkelingen, beschermen we de kernwaarden door steeds op zoek te gaan naar de goede balans tussen vernieuwing en behoud. Ontwikkeling en compensatie kunnen ons landschap en cultureel erfgoed een stap verder helpen. Die balans vinden we door te kiezen voor duurzaamheid.
Naast de hiervoor genoemde waarden handhaven we de twee hoofddoelen voor ons beleid voor de fysieke leefomgeving:
Bij de uitvoering van beide doelen staat duurzame ontwikkeling centraal in ons handelen. Dit gaat om de economische, sociale en ecologische domeinen, waarbij gekeken wordt naar effecten zowel in het nu als in de toekomst. Het gaat daarom ook om begrippen als houdbaar, leefbaar en rechtvaardig. Ons beleid resulteert in een leefbare (people), aantrekkelijke en veilige (planet) en concurrerende en bereikbare (profit) provincie.
De keuzes die we maken in deze Omgevingsvisie scheppen randvoorwaarden voor een sterke en duurzame economische structuur. Met onze keuzes zorgen we dat de Groningse economie concurrerend, bereikbaar en toekomstbestendig blijft. Dit betekent onder meer het goed bereikbaar houden van de stad Groningen, de regionale kernen en de havengebieden. Dat betekent ook het bieden van ruimte voor bedrijven die zich willen (her)vestigen of uitbreiden. De traditionele harde grenzen tussen wonen, werken en recreëren worden in deze Omgevingsvisie losgelaten. Wij zetten in op toekomstbestendig beleid door de planologische keuzes, de ontwikkelruimte, de ecologische inpassing en de voorschriften op het gebied van milieu. Duurzame energie is één van onze speerpunten. Om die reden willen we de ontwikkeling van duurzame energie maximaal faciliteren.
Vooraf investeren in de juiste fysieke randvoorwaarden kan de motor zijn om ontwikkelingen aan te jagen. Wij richten ons op innovatie en het creëren van banen in een aantal sterke noordelijke sectoren: energie, healthy ageing, biobased economy, big data, smart industry en water. Wij hebben een regierol en creëren ruimte en gunstige condities voor vestiging. Wij verleiden bedrijven en organisaties om zich langdurig aan Groningen te verbinden. Hiermee willen we een bijdrage leveren aan een belangrijk sociaal en economisch doel: het creëren van structurele werkgelegenheid. De EU 2020-doelen (smart, green, inclusive) zijn voor ons een belangrijk richtsnoer.
Het stimuleren van de economische ontwikkeling heeft soms ook een keerzijde: het milieu en landschap staan steeds meer onder druk. Dit is het meest zichtbaar in de Eemsdelta. Wij streven naar een optimale afstemming waarbij rekening wordt gehouden met diverse (soms uiteenlopende) belangen. Het platform 'Ecologie en economie in balans' is daarvan een goed voorbeeld. We hanteren ook een aantal vormen van compensatie voor de directe omgeving, wat kan bijdragen aan effectievere investeringen en in het creëren van draagvlak. Met ruimtelijke sturing en concentratie voorkomen we milieudruk en -hinder op plaatsen waar we die niet willen. Ook zetten wij op verschillende terreinen in op saldering waarbij we - als alle belangen goed zijn afgewogen- hinder en ongewenste effecten op de ene plaats compenseren op een andere plaats.
Het zorg dragen voor een aantrekkelijke, veilige en leefbare provincie Groningen zit integraal vervlochten in ons milieu-, ruimtelijke ordenings-, water- en mobiliteitsbeleid. Duurzaam, aantrekkelijk, leefbaar en veilig zijn belangrijke doelen bij onze afwegingen en beleidskeuzes.
Wij hanteren een ontwikkelingsgerichte wijze van werken. Dit doen wij bij economische ontwikkeling, maar ook bij het versterken en beschermen van ons landschap, cultureel erfgoed en de natuur. Dit doen we ook vanwege de beleefbaarheid en de positieve bijdrage die dit heeft op de leefomgeving.
Wij zetten in op dynamische sterke steden en inspirerende, vitale dorpen. We stimuleren dynamiek en geven ruimte aan ontwikkelingen. Wij differentiëren naar gebieden voor wat betreft de ontwikkelruimte.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om integraliteit en samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Vooral op strategisch niveau is deze samenhang van belang. Daarom brengen wij in deze Omgevingsvisie de visies en doelen op verschillende terreinen samen en brengen we inhoudelijk verbinding aan. We brengen al het provinciale beleid van de fysieke leefomgeving in beeld en ordenen dit in vijf samenhangende thema's en daaronder elf provinciale 'belangen':
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
Wij werken ons beleid uit aan de hand van 11 provinciale belangen. Bij elk provinciaal belang geven we aan welke doelen en waarden we nastreven. Hiermee laten we zien dat er een evenwichtige afweging tussen de verschillende doelen en waarden is gemaakt in de uitwerking van dit beleid.
Als voorbeeld: bij het provinciaal belang 11: gebruik van de ondergrond staan de doelen veiligheid, toekomstbestendigheid en leefbaarheid voorop. Dit zijn naar onze mening de logische bijbehorende doelen vanuit de problematiek rondom aardbevingen en bodemdaling. Namelijk het omgaan en omkeren van de nadelige gevolgen van leefbaarheid in onze provincie, maar ook de lange termijn onzekerheden rondom opslag van kernafval en ´fracken´ bij schaliegaswinning. Hierbij gaat het zowel om de veiligheid bij activiteiten op dit moment, maar ook de toekomstbestendigheid hiervan bij opslag van stoffen of injectie van chemicaliën bij gaswinning.
Deze drie doelen vormen een belangrijk kader in de totstandkoming van ons beleid ten aanzien van gebruik van de ondergrond en de afwegingen die zijn gemaakt.
In tabel 1 hebben we in beeld gebracht hoe alle waarden en hoofddoelen zijn gekoppeld aan de elf provinciale belangen. De elf provinciale belangen zijn in deel C uitgewerkt. Wat opvalt is dat het doel "toekomstbestendig" in alle provinciale belangen terugkomt. De reden hiervoor is dat Omgevingsvisie bij uitstek een plan is dat voor middellange termijn (2016-2020) richtinggevend is voor ons beleid voor de fysieke leefomgeving.
In de deel C: Beleid staat het beleid voor ruimte, water, mobiliteit en milieu in elf provinciale belangen beschreven. In een digitaal plan is het doel om zo exact mogelijk op de kaart het beleid weer te geven. Dit betekent dat je naarmate je dieper in de structuur afdaalt, de beschrijvingen gedetailleerder worden. Het beleidskader wordt vooral geschetst in de inleiding van de onderdelen en de bovenliggende paragrafen.
Zo kent het provinciaal belang Ruimte voor duurzame energie onder meer de volgende onderverdeling:
13. Ruimte voor duurzame energie
-> 13.2 Duurzame energie
-> 13.2.3 Windenergie op land
-> 13.2.3.1 Concentratiegebieden grootschalige windenergie
-> 13.2.3.1.1 Testlocaties windlocaties.
De laatste twee categorieën (Concentratiegebieden en Testlocaties) zijn op de digitale kaart exact aangeduid, waarbij de testlocaties binnen het object concentratiegebieden vallen. Het voordeel van deze wijze van weergeven is dat heel exact op de kaart kan worden aangegeven welk beleid waar van toepassing is. Het nadeel is dat bij deze wijze van uitwerken op de laagste niveaus de integraliteit van het beleid niet meer zichtbaar is.
Om die reden hebben wij - juist om te zorgen voor de gewenste integraliteit - op een andere manier de integraliteit zo goed mogelijk geborgd. In deze paragraaf geven wij onze visie op integraliteit. Daarnaast besteden wij op de volgende plaatsen expliciet aandacht aan het integrale karakter van ons omgevingsbeleid.
Wij hebben in dit eerste deel, onder andere bij de visie 2040 een samenhangend verhaal geschreven over onze provincie in de verre toekomst. Hierin hebben we voor verschillende onderwerpen een integraal beeld van onze provincie geschetst.
In deel B schetsen wij de vijf belangrijkste opgaven. Dit zijn deels thematische en deels gebiedsgerichte opgaven rondom de grootste ontwikkelkansen en vraagstukken in onze provincie. De opgaven zijn:
Het zijn complexe opgaven die elkaar geografisch overlappen. Bij de opgaven vinden wij het belangrijk om duidelijkheid te geven over de wijze waarop wij de provinciale belangen afwegen. Daarom hebben wij per opgave aangegeven welke drie tot vier belangen bij de afweging van voorgenomen activiteiten het zwaarst wegen. Vanzelfsprekend worden ook de effecten op de andere belangen betrokken.
Op de kaart 'Afwegingskader' hebben wij de drie tot vier provinciale belangen aangegeven die per opgave het zwaarst wegen. Wij willen hiermee de integraliteit in onze keuzen waarborgen: welke verschillende belangen in welke gebieden het zwaarst wegen. Zo is bijvoorbeeld langs de dijken waterveiligheid het meest dominante belang en in de Veenkoloniën staat ontwikkeling van de landbouw voorop.
Per opgave staan meerdere belangen benoemd, die bij die betreffende opgave (en dus in dat gebied) relevant zijn. De volgorde is bewust gekozen en geeft de volgorde van de belangen aan.
Met dit afwegingskader geven wij dus op hoofdlijnen een weging aan onze provinciale belangen bij voorgenomen activiteiten.
In conflicterende situaties zullen verschillende belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Afhankelijk van de omvang en de aard van de opgave(n) geven we andere prioriteiten aan de verschillende belangen.
In sommige gebieden vallen verschillende opgaven samen, bijvoorbeeld in de Eemsdelta spelen vier opgaven (Gaswinning, Energyport, Groei en krimp en Waddenkust). Bij voorgenomen activiteiten in die gebieden is de belangenafweging nog complexer. De afweging beperkt zich in zo'n gebied niet tot één opgave. Er zal ook steeds moeten worden gekeken naar de gevolgen van een voorgenomen activiteit voor de andere opgaven die daar spelen.
Het afwegingskader moet niet gezien worden als een lijst met 'harde of uitsluitende criteria', maar wil vooral richting geven aan de prioriteiten en samenhang in belangen (integraliteit). De gekozen begrenzingen van de vijf opgaven zijn indicatief en niet exact.
In de inleidende hoofdstukken van deel C Beleid wordt de samenhang met andere relevante provinciale belangen aangegeven. We leggen hierbij steeds de relatie met onderwerpen die een rol spelen bij het maken van afweging op dit betreffende beleidsterrein. Zo worden bij 'Vitale landbouw' onder meer relaties met andere belangen en opgaven gelegd:
Hiermee geven we aan dat afwegingen op het terrein van landbouw vaak ook samenhangen of samen moeten lopen met de genoemde vijf belangen en opgaven.
De uitvoering van ons omgevingsbeleid is gekoppeld aan de provinciale begrotingscyclus. In de hoofdstukken van de onze begroting geven we voor de diverse onderdelen van deze Omgevingsvisie aan wat we willen bereiken en wanneer, welke activiteiten we uitvoeren en welke middelen ermee gemoeid zijn. Ook geven we in onze begroting jaarlijks een doorkijk naar de volgende vier jaren. Bij de uitvoering van fysieke projecten waarvoor wij initiatiefnemer zijn, betrekken wij de samenleving en streven wij naar maatschappelijke participatie.
Deze Omgevingsvisie is meer dan voorheen een 'levend document'. Wij hebben gekozen voor een digitaal plan als resultaat boven het maken van een papieren versie. Dit biedt de mogelijkheid om het plan actueel en up-to-date houden. Bij nieuw beleid of bij beleidsaanpassingen kiezen wij, indien dit ons beleid voor de fysieke leefomgeving raakt, voor een regelmatige actualisatie van de Omgevingsvisie (en of Omgevingsverordening). Hierdoor is er altijd een up-to-date digitale Omgevingsvisie en -verordening.
In planperiode van deze Omgevingsvisie zien we vijf grote integrale opgaven:
In deze integrale opgaven komen verschillende belangen bij elkaar. Hier moeten wij verschillende provinciale belangen zorgvuldig tegen elkaar afwegen. Welke belangen dat zijn, hebben we per opgave aangegeven op de afwegingskaart in paragraaf 4.4 Integraliteit.
Op de kaart 'Opgaven' zijn de opgaven globaal geografisch geduid. De begrenzingen zijn niet exact. Het gaat om integrale opgaven die in verschillende, elkaar deels overlappende, gebieden spelen en waarbij een groot aantal stakeholders betrokken is. Dit geeft direct de dynamiek en complexiteit van de opgaven aan. Dit vraagt ook veel flexibiliteit en gezamenlijkheid in de uitvoering.
Opgaven nader uitgewerkt
Op de volgende pagina's worden de verschillende opgaven uitgewerkt. Hierin geven wij aan hoe wij tegen de opgaven aankijken en welke inzet van de provincie verwacht mag worden. Bij elke opgave hebben wij een kaart gemaakt die de opgave met gebruik van iconen in beeld brengt.
Voor vrijwel alle iconen op de kaarten heeft de gekozen locatie geen relatie met de plaats waar die activiteit gaat plaatsvinden. Als voorbeeld hebben wij op de kaart gaswinning op diverse plaatsen `snel internet` als icoon opgenomen, waarbij het doel is om dit gebiedsdekkend ingevuld te krijgen.
Ook bij bijvoorbeeld schadeherstel en de versterkingsopgave is dat niet gebonden aan de keuze van de plaats van de iconen. Dit geldt voor alle kaarten bij de opgaven. De reden hiervoor is dat wij op hoofdlijnen willen aangeven welke opgaven er liggen en de kaarten niet slechts willen koppelen aan activiteiten en projecten in het hier en nu.
In Noordoost-Groningen heeft de gaswinning geleid tot een toename van het aantal aardbevingen, die schade aan huizen en andere panden tot gevolg hebben. Gecombineerd met de krimp, doet dit een forse aanslag op de vitaliteit van dit gebied.
Wij wenden onze invloed aan om te zorgen dat gaswinning op een verantwoord en veilig niveau plaatsvindt. Het Rijk is eindverantwoordelijk voor een veilige gaswinning. Het uitgangspunt hierbij is dat het veiligheidsniveau voor onze inwoners gelijk moet blijven aan dat van de inwoners in de rest van Nederland. De minister van Economische Zaken heeft op advies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangegeven gemeenten en provincie een rol te willen geven bij de totstandkoming van de winningsbesluiten.
Wij zetten ons er maximaal voor in om de gevolgen van de bevingen zoveel mogelijk te beperken, dan wel op te lossen (zie 21 Gebruik van de ondergrond en 21.2.2 Delfstoffen diepe ondergrond). Dat doen we in samenwerking met andere overheden en betrokken partijen, zoals is vastgelegd in het Bestuursakkoord 'Vertrouwen op Herstel, Herstel van Vertrouwen' van januari 2014. Dit akkoord is ondertekend door de gemeenten in het gaswinningsgebied, het ministerie van Economische Zaken en ons. De NAM heeft zich ertoe verplicht om mee te werken aan de uitvoering van dit akkoord. Het akkoord is op 9 februari 2015 aangevuld met een aantal extra maatregelen vanwege voortschrijdend inzicht en omdat het gebied dat schade lijdt groter is geworden.
In de bestuursakkoorden zijn maatregelen opgenomen voor de periode 2014-2018. De verwachting is dat dit verlengd wordt tot een periode van 20 jaar, omdat er waarschijnlijk nog lange tijd bevingen blijven voorkomen en het tijd kost om de regio er weer bovenop te helpen. Een belangrijke genomen maatregel is de aanstelling van de Nationaal Coördinator Groningen. Hierdoor is publieke regie gekomen op het dossier van de effecten van de aardbevingen.
De Nationaal Coördinator Groningen |
De maatregelen
De maatregelen in het Meerjarenprogramma hebben betrekking op:
Onze inzet
Lager niveau van gaswinning
Onze eerste inzet is gericht op een veilig en verantwoord niveau van gaswinning om aardbevingsschade te beperken of voorkomen. Hier zullen wij zowel in de (formele) adviesrol bij winningsbesluiten als - indien noodzakelijk - via onder meer lobby onze invloed aanwenden om gaswinning in onze provincie op een veilig en verantwoord niveau te laten plaatsvinden.
Effectieve uitvoering Meerjarenprogramma
Onze hoogste prioriteit is het garanderen van de veiligheid van onze inwoners. Daartoe worden de nodige maatregelen toegepast, zoals in het Meerjarenprogramma is opgenomen. Wij zien er samen met de gemeenten en het Rijk op toe dat de Nationaal Coördinator Groningen het Meerjarenprogramma effectief uitvoert met oog voor de belangen van de inwoners en de ruimtelijke kwaliteit van dorpen en steden. Een groot aantal huizen wordt preventief versterkt, zodat ze ook in het geval van een zware beving stevig genoeg zijn om de bewoners de tijd te geven om de woning veilig te verlaten. Ook maken wij ons sterk voor een gezonde woningmarkt, die in dit gebied onder druk staat als gevolg van zowel de aardbevingsproblematiek als de bevolkingsdaling. Verder worden de dijken zodanig versterkt dat zij een aardbeving kunnen doorstaan en worden andere vitale infrastructuur en de chemische industrie hierop voorbereid.
Leefbaarheid
Om het gebied aantrekkelijk te houden willen wij de leefomgeving verbeteren. Hieronder vallen o.a. herstructurering van de woningmarkt en het toekomstbestendig maken van het voorzieningenniveau. Hierin zoeken wij aansluiting bij de bestaande woon- en leefbaarheidsplannen (zie hoofdstuk 8 Groei en krimp).
Op regionaal niveau wordt gewerkt aan:
Cultureel erfgoed
Het Groninger cultureel erfgoed staat onder druk door leegstand en achterstallig onderhoud en wordt extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning en demografische krimp. Dit is van grote invloed op de beleving van de culturele identiteit, leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van Groningen. Met name de culturele rijkdom van het Wierdenland staat door de bevingen onder druk. De kwaliteiten en karakteristieken van het Wierdenland en het Waddengebied worden in paragraaf 15.1.1 beschreven. Het is belangrijk dat de waarden toekomstbestendig geborgd worden. Om die reden beogen wij ruimtelijke ingrepen die kwaliteitsversterkend zijn. Het accent ligt op het benutten van de transitieopgave waarbij de cultuurhistorie volwaardig meetelt. Mede omdat wij een wettelijke taak hebben in de bescherming van dit erfgoed zetten wij ons bij de noodzakelijke ingrepen in voor behoud van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Dit doen wij onder andere door gemeenten te faciliteren bij de inventarisatie van de waarde van het cultureel erfgoed, door de kwaliteit van het erfgoed te monitoren en door bij te dragen aan kennisontwikkeling over herbestemming. Specifiek voor de problematiek in de aardbevingsgemeenten vragen wij gemeenten om (ook binnen het stedelijk gebied) het gebouwd erfgoed in kaart te brengen en te beschermen.
Duurzame economische ontwikkeling
Om het gebied economisch vitaal te houden investeren wij in de economische structuur. De regionaal sterke sectoren zoals chemie, energie, agribusiness, innovatieve bouw en MKB zijn hierin leidend. De Economic Board Groningen heeft een stimuleringsprogramma opgesteld. Doel is onder andere om bij de investeringen zoveel mogelijk lokale ondernemers een rol te geven, om ook via die weg de regionale economie te stimuleren. Daarnaast investeren wij extra in het chemiecluster rond Delfzijl (advies commissie Willems). (zie hoofdstuk 7 Energyport)
Investeren in snel internet is daarbij cruciaal omdat dit een randvoorwaarde is voor bedrijven om te blijven en om zich te vestigen. Snel internet in dit gebied kan dan ook een impuls voor bedrijvigheid en daarmee de leefbaarheid betekenen. De afhandeling van schade aan woningen, preventieve versterking en het energiezuinig maken van het woningbestand betekenen een forse impuls voor de werkgelegenheid in de regio en kennisontwikkeling op het gebied van innovatieve bouw. Er wordt gezocht naar synergiemogelijkheden tussen de bouwopgave en de investeringen in leefbaarheid, energietransitie en economie.
De opgave Gaswinning heeft een relatie met de opgaven Energyport, Waddengebied en Groei en krimp.
In Noord-Nederland is de topsector energie een stuwende (inter)nationale economische kracht die verbonden is met andere sterke bedrijfstakken zoals chemie en water(technologie). Dankzij het aanwezige energieproductievermogen, de fijnmazige energie-infrastructuur, de kennispositie en de ruimtelijke kenmerken vervult Noord-Nederland de rol van internationaal energieknooppunt en zijn er uitstekende condities voor de doorontwikkeling van de regio tot Energyport. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk (SVIR) onderschrijft het versterken van Energyport als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie.
Het zwaartepunt van de Energyport ligt in de stedelijke regio Groningen-Eemsdelta, in de SVIR aangeduid als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. In de MIRT9 Gebiedsagenda 2.0 is de Energyport verder uitgewerkt aan de hand van de volgende hoofdstrategie: "Maken van de omslag naar een duurzame energievoorziening en uitbouwen van de leidende positie als dé energie-economie van ons land". De Eemsdelta neemt een belangrijke positie in binnen de Energyport. In juli 2013 is Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 (zie Ontwikkelingsvisie) vastgesteld.
9 MIRT: Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport van het Rijk.
De opgaven
In de Energyport komen onderstaande opgaven bij elkaar die deels of geheel aan de Energyport verbonden zijn.
Noordervisie 2040
Noordelijke energieagenda ‘Switch’.
Energieke Noorderruimte (MIRT Gebiedsagenda Noord-Nederland)
Hierin wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke en infrastructurele doorwerking van Switch. Deze ambities zijn de basis voor de opgave om voor de langere termijn een duurzame energiehuishouding te realiseren.
Ontwikkelingsvisie Eemsdelta
Uit de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta komen de volgende opgaven naar voren die een nauwe relatie hebben met de energie-ontwikkelingen in de Energyport:
Onze inzet
Wij dragen bij aan de verdere ontwikkeling van de Energyport, op het terrein van:
Hiermee versterken we de positie en kansen van het Noorden in de energiemarkt, trekken we nieuwe mensen en startups aan en dragen we serieus bij aan de nationale energiedoelstellingen. We kunnen vooral op het vlak van aansturen van energie (productie, transport en opslag, centraal en decentraal) een bijzondere positie gaan innemen.
Energie
In onze provincie zetten we versneld stappen naar een energiesysteem waar meer ruimte komt voor hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing door innovaties, de ontwikkeling van toekomstbestendige infrastructuur en veilige opslag. De Eemshaven speelt hierin als internationaal energieknooppunt een dragende rol.
Ruimtelijke facilitering
De Eemsdelta is een belangrijke uitvalsbasis voor de ontwikkeling van offshore energie en de aanlanding van infrastructuur ten behoeve van grootschalige uitwisseling van energie. De groei van productie van offshore energie in de Eemshaven heeft ook een ruimtelijk infrastructurele doorwerking: verbindende energie infrastructuur (380 kV) is nodig voor transport van energie naar de rest van het land. Daarnaast is de Eemshaven zelf een energiegigant met energiecentrales op biogas, aardgas en kolen en het grootste onshore windpark.
Economische facilitering
De aanwezigheid van elektriciteitscentrales, havenfaciliteiten en een groot chemiecluster bieden goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van een biobased economy in de Eemsdelta, waarbij het eindbeeld een circulaire economie is. De aanwezigheid van energie maakt het gebied ook aantrekkelijk voor datacentra. De datacentra zijn hierbij vooral op zoek naar enerzijds een zeer betrouwbare en anderzijds een zeer duurzame energievoorziening. De Eemsdelta wordt ook benut als experimenteerruimte voor nieuwe energietechnieken. Testlocaties voor nieuwe turbines worden voorbereid.
In combinatie met offshore energie worden de mogelijkheden voor een Valmeer, een kunstmatig eiland met een omdijkt meer, verkend. De toepassing van LNG als transportbrandstof om de emissies van met name maritiem transport in de Waddenregio te verlagen, wordt verder ontwikkeld in de kustregio.
Kennis faciliteren
Kennis- en onderwijsinstellingen, onder andere verenigd in de Energy Academy Europe en het Energy College spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Energyport. De stad Groningen speelt als kennis- en innovatiecentrum een belangrijke rol.
Gasinfrastructuur
De veranderende rol van de ondergrond speelt een belangrijke rol in de energietransitie. Naast de winning van aardgas wordt de aanwezige gasinfrastructuur benut als ‘gasrotonde’. De reeds aanwezige infrastructuur kan worden benut voor het transport van groen gas, de aanvoer van gas van elders en ondergrondse opslag. Hiervoor zijn investeringen in de gasinfrastructuur nodig.
Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl
Om de gewenste economische ontwikkelingen in de Eemsdelta ruimtelijk te faciliteren, maken wij een Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl. De structuurvisie vormt het kader voor de bestemmingsplannen in onder andere Eemshaven en Delfzijl. Bedrijven mogen zich daar vestigen op voorwaarde dat de milieueffecten ervan binnen kaders blijven en natuur in stand wordt gehouden of hersteld. De Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl wordt opgesteld om de planuitwerking en -procedures binnen de Eemshaven en Oosterhorn en het gebied daartussen gecoördineerd te laten verlopen. Vanwege de aard en omvang van de plannen en de nabijheid van Natura 2000-gebieden is voor deze plannen een milieueffectrapportage (MER) en Passende Beoordeling nodig. Deze focussen zich op de cumulatieve effecten van de plannen afzonderlijk en tezamen.
Deze opgave heeft een relatie met de opgaven Gaswinning, Waddengebied, Groei en krimp en Regio Groningen-Assen.
Sterke demografische groei en krimp liggen in onze provincie op korte afstand van elkaar. Wij kennen binnen onze provincie een zeer sterke bevolkingsdaling in de gemeente De Marne, de Eemsdelta en Oost-Groningen10 nabij één van de sterkste groeisteden van Nederland: de stad Groningen. In de drie krimpgebieden vindt de bevolkingsdaling schoksgewijs en in hoog tempo plaats, terwijl in andere delen van onze provincie krimp en groei geleidelijk en beperkt in omvang plaatsvinden. De gebieden rondom de stad Groningen die nu nog een beperkte demografische groei kennen, krijgen op termijn ook met geleidelijke krimp te maken. Vanwege de relaties tussen deze gebieden, de betekenis van de stedelijke kernen en van de stad Groningen voor de hele provincie is hiervoor een integrale aanpak en maatwerk nodig. Dit betekent een transitie, geen Masterplan groei en krimp, waar we rekening mee houden bij het voeren van regie op economische, sociale en ruimtelijke vraagstukken in onze provincie. Hierbij hebben we ook veel aandacht voor onze dorpen.
Bevolkingsdaling gaat in onze provincie deels samen met een hoge werkloosheid en sociale segregatie en leidt tot verpaupering van de gebouwde omgeving en een kwetsbare voorzieningenstructuur. De afgelopen jaren is er al veel positiefs bereikt in deze krimpgebieden in nauwe samenwerking tussen de gemeenten, het maatschappelijk middenveld en ons. Desondanks staat de leefbaarheid van deze gebieden onder druk. Het is bij deze aanpak van belang dat we investeren op de juiste plekken, rekening houdend met de identiteit van het gebied. Dit kan het imago van het gebied ook ten goede komen.
De positie en rol van de sterk groeiende stad Groningen met veel bedrijvigheid, cultuur en kennisontwikkeling zal ten opzichte van het omliggende gebied met bevolkingsdaling in belang toenemen. Maar niet alleen de stad Groningen, maar ook door de terugloop van voorzieningen neemt de betekenis van enkele grote kernen voor het omliggende gebied toe. We sturen op een leefbare provincie met bereikbare voorzieningen voor iedereen.
Stad en regio zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze verbondenheid zal de komende jaren alleen maar groter worden. De woningmarkt, arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat houden zich niet aan gemeentegrenzen. De regio werkt, winkelt, geniet onderwijs en gebruikt zorg in de stad. Dagelijks zijn 350.000 inwoners, werknemers, studenten, recreanten en bezoekers aangewezen op de stad. Een stad die de komende decennia, tegen de achtergrond van een krimpend verzorgingsgebied, een groei blijft doormaken. Het primaire ‘Daily Urban System’ reikt van Wad tot Assen en van Drachten tot Veendam. Bereikbaarheid van de stad is daarmee cruciaal voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de gehele regio.
Wij voeren beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid willen we zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden. Wij geven veel aandacht aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. Wij ondersteunen en bieden veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in onze provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. We realiseren ons dat vraagstukken spelen op verschillende schaalniveaus. Bij de stedelijke kernen richten wij ons op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen. Dit heeft te maken met bereikbaarheid, bundeling van functies en het benutten van het aanwezig winkel- bedrijfsoppervlakte. Wij hebben in de afgelopen jaren veel kennis en ervaring opgedaan door te investeren in de centrumgebieden van enkele kernen en tegelijk te saneren in gebieden daarbuiten.
De opgave Groei en krimp richt zich op verschillende sporen:
Het gaat om afgewogen keuzes op de volgende onderwerpen die moeten bijdragen aan de leefbaarheid:
We willen samen met onze omgeving werken aan een samenhangend pakket van maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving/leefbaarheid in de verschillende delen van onze provincie. Afwegingen en keuzes op bovengenoemde terreinen zullen gepaard moeten gaan met passende maatregelen op leefbaarheidsvlak. Initiatieven vanuit de lokale samenleving kunnen daarbij een belangrijke rol spelen.
De opgave
De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Ook is het nodig het overaanbod aan bedrijventerreinen terug te brengen. Dit geldt ook voor de detailhandel waar we samen met het Rijk met de Retailagenda invulling aan willen geven. Anderzijds is het van belang om ruimte te bieden aan de groeiende stad voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van stad en regio.
Het gaat hierbij ook om de bereikbaarheid (digitaal en fysiek) van de stad en de (stedelijke) kernen en de bijbehorende noodzakelijke voorzieningen. De opgave gaat de financiële draagkracht van de betrokken gemeenten, het maatschappelijk middenveld en de provincie te boven. Het Rijk zal moeten bijspringen, ook omdat een groot deel van de krimp zich afspeelt in het gaswinningsgebied. We zien hierbij het belang in van bewonersinitiatieven, die we stimuleren en ondersteunen. Met gerichte ondersteuning, ondersteuning van lokaal gedragen initiatieven willen we tevens het imago van het gebied verbeteren.
Onze inzet
Voorzieningen (zie ook 12.3 Detailhandel)
De voorzieningenstructuur buiten de stad Groningen staat door de krimp extra onder druk. Dit maakt het noodzakelijk om regionale voorzieningen in een beperkt aantal gebieden levensvatbaar te houden. Samen met de gemeenten zetten wij in op:
In de stad Groningen zal de komende jaren sprake zijn van een verdere schaalvergroting en vernieuwing. Voor de stad zetten we ons beleid om ruimte te bieden aan grootschalige detailhandels- en leisure voorzieningen met een landsdelig en (boven)regionaal belang voort. We willen de kwaliteiten van de stad, zoals de vele startups, ook benutten voor het ommeland. We gaan daarbij samen met de stad gericht op zoek naar verbindingen met de regio.
Ter ondersteuning van het door ons voorgestane concentratiebeleid is het gewenst per regio een 'foto' van de regionale detailhandelsstructuur op te stellen. Op basis van deze foto's kunnen vervolgens afspraken gemaakt worden over de regionale afstemming van de detailhandelsontwikkelingen. Inmiddels is een regionale detailhandelsfoto opgesteld voor de stedelijke centra Hoogezand, Stadskanaal, Veendam en Winschoten en zijn er afspraken gemaakt met het bedrijfsleven en de gemeenten om aan de slag te gaan met het saneren.
Wonen (zie ook 12.2 Woningvoorraad)
In de topkrimpgebieden moet de woningvoorraad afnemen. Daarbij gaat het voor een belangrijk gedeelte om de krimp in de koopsector, mede omdat in het recente verleden al ruim 6.000 sociale huurwoningen zijn gesloopt. Als het aantal woningen in deze gebieden niet gaat dalen, dreigt substantiële leegstand, met name na 2020. De risico's hierop zijn het grootst in de Eemsdelta en binnen deze regio in de gemeente Delfzijl. Met als gevolg aantasting van de leefbaarheid en daling van de waarde van het vastgoed waardoor de investeringen in nieuwbouw verder zullen dalen.
De overheid moet het voortouw nemen bij de noodzakelijke sloopopgave in de koopsector. Om die reden onderzoeken wij samen met de betrokken partners hoe wij deze opgave vorm kunnen geven. Belangrijk instrument daarbij is de invoering van een transitiefonds. We onderzoeken wat de inhoud en reikwijdte van dit fonds kan worden, welke partijen betrokken kunnen worden bij de opzet van dit fonds en wat een goede timing is voor de inzet van middelen. Ook voor bedrijven zal het noodzakelijk zijn om met een vergelijkbare aanpak te komen. Juist vanwege de impact die deze ontwikkelingen hebben investeren wij fors in de leefbaarheid in de dorpen.
Tussentijds moeten er uiteraard niet te veel nieuwe woningen worden gebouwd. Daartoe is het gewenst dat in de (regionale) woonvisies afspraken komen over nieuwbouw en sloop.
Vanwege de beperkte financiële middelen wordt ervoor gekozen bij het oplossen van leegstand van koopwoningen de hoogste prioriteit te geven aan gebieden met de hoogste leegstand en de centrumgebieden van de robuuste kernen.
In de stad Groningen is de opgave juist gericht op het vergroten van de woningvoorraad, naast uiteraard de kwaliteitsverbetering en de verduurzaming. We richten ons daarbij op alle doelgroepen, met een extra focus op gezinnen en jongeren. Verder verwachten we de komende jaren een toename van met name eenpersoonshuishoudens en een sterke wens tot binnenstedelijk wonen. Inzetten op investeren in goedkopere huurwoningen kan hierbij helpen in de regionale balans. Leegstand en afbouw van het overaanbod van woningbouwlocaties is hier niet aan de orde.
Bedrijventerreinen (zie ook 12.1 Bedrijventerreinen)
In een groot deel van de topkrimpgebieden is sprake van een overcapaciteit aan bedrijventerreinen. Dit heeft een negatieve invloed op het investeringsklimaat in deze gebieden. We willen met de betrokken gemeenten afspraken maken over het wegnemen van de overcapaciteit en over herstructurering en transformatie.
Ook in andere gebieden en bijvoorbeeld rond de stad Groningen is sprake van overaanbod van bedrijventerreinen. Voor de stad en regio willen we de afspraken voortzetten die gemaakt zijn binnen de Regio Groningen-Assen voor het terugdringen van het overaanbod.
Kennis/human capital
Blijvend investeren in het opleidingsniveau en mensen waar mogelijk naar werk toe begeleiden, is ook een groot maatschappelijk vraagstuk dat in een groot deel van onze provincie speelt. Het samen met kennisinstellingen, gemeenten en bedrijven binnen de arbeidsmarktregio maken van afspraken om meer mensen aan werk te helpen draagt sterk bij aan de leefbaarheid. Om die reden vinden wij dat dit ook onderdeel uit maakt van deze opgave. Ook met de kennisinstellingen (vooral MBO - ROC-AOC's) in gesprek gaan over de keuze van locaties door de provincie heen kan hierbij helpen. Met ons reguliere beleid, het investeren in kennisontwikkeling in de sterke clusters en de aanpak vanuit bijvoorbeeld het gaswinningsdossier en de Economic Board Groningen geven we een impuls aan bedrijvigheid en kennisopbouw in de provincie.
Bereikbaarheid(fysiek en digitaal)
Goede bereikbaarheid van het buitengebied draagt ook sterk bij aan de leefbaarheid. Zowel snel internet, als een goede fysieke bereikbaarheid met name van en naar de grote kernen draagt daar sterk aan bij. Een bijkomende opgave is de eenzijdige oriëntatie van het openbaar vervoer: ’s ochtends de stad Groningen in en ’s middags de stad uit. Door de groei van de stad zal dit alleen maar toenemen, met mogelijk ongunstige consequenties voor de exploitatie van het openbaar vervoer tot gevolg. Dit kan doorwerken in de bereikbaarheid van de robuuste kernen en uiteindelijk van de hele provincie. Daarom werken we onder meer aan afstemming van werktijden en reistijden met enkele grote werkgevers in de regio. We investeren stevig in ons hoofdnet, zetten in op pilots zoals 'publiek vervoer'. Met ons fietsbeleid en de impuls van (steeds snellere) e-bikes stimuleren we mensen meer gebruik te maken van de fiets.
De opgave Groei en Krimp heeft een relatie met de opgaven Gaswinning, Regio Groningen-Assen en Waddengebied.
10 Gemeente De Marne; Gemeenten Eemsdelta: Appingedam, Delfzijl, Eemsmond en Loppersum; Gemeenten Oost-Groningen: Bellingwedde, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde.
De ruimtelijke en economische vraagstukken van vandaag en morgen stoppen niet bij de gemeente- of provinciegrenzen. Vanuit dit besef is de samenwerking in de Regio Groningen-Assen ontstaan. De kracht van deze samenwerking bewijst zich juist nu in tijden van voorzichtig economisch herstel, demografische krimp, toenemende werkloosheid en onzekerheid. De context waarin wij opereren is sterk veranderd, het perspectief blijft hetzelfde. Goede bereikbaarheid over de weg, het spoor, door de lucht en via het water is een essentiële voorwaarde voor het economisch functioneren van de regio Groningen-Assen.
De opgave
De stad Groningen groeit, het ommeland heeft het moeilijk(er). Juist bij krimp op het platteland wordt de betekenis van een sterke stadsregio groter. Regio en stad kunnen elkaar aanvullen en versterken. Voorwaarde is dat stad en regio uitstekend zijn verbonden; fysiek en beleidsmatig. Daarvoor moeten we afspraken durven maken over de benodigde bereikbaarheidsmaatregelen, de economische agenda, de monitoring van de woningbouwafspraken en de kwaliteit van het landschap. De Regio Groningen-Assen draagt voor de jaren 2014-2020 ruim € 100 miljoen, met name gericht op bereikbaarheid, bij aan een imposant investeringsprogramma in de regio.
De vier grote Noordelijke steden, waaronder Groningen en Assen, hebben in de Urban Agenda bovendien aangegeven dat zij inzetten op:
Vanuit deze aanpak zetten de steden ook gezamenlijk in op de energietransitie en samenwerking op kennisontwikkeling en participatie.
Onze inzet
De geactualiseerde regiovisie 'Veranderende context, blijvend perspectief 2013' focust op drie speerpunten:
Het economische kerngebied versterken
Economie is altijd een resultaat geweest van samenwerking. Ondernemers werken met risicodragend vermogen aan het realiseren van rendement en het creëren van nieuwe banen. Het onderwijs zorgt voor goed gekwalificeerd personeel. De overheid zorgt voor de infrastructuur en gebiedsinrichting, het wettelijke kader en een basisvangnet voor inkomen en stimulerende maatregelen. De agenderende functie van de regio bestaat uit het realiseren van een aanbod aan gevarieerde ruimte om te werken bij bestaande en mogelijk nieuwe locaties.
De interne samenhang versterken
Voor een goed functionerende regio is een compleet en divers aanbod aan woon- en werkmilieus nodig, waaronder ook hoogwaardige (culturele) voorzieningen en onderwijsmogelijkheden. De interne bereikbaarheid is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede regionale ontwikkeling. De bereikbaarheidsstrategie van de regio is gericht op het bereikbaar houden van de economische toplocaties (waaronder het UMCG en de binnenstad van Groningen), de welzijns- en zorgvoorzieningen en Groningen Airport Eelde. De aandacht en cofinanciering richten zich op het organiseren en realiseren van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en het realiseren van P+R-voorzieningen (Bereikbaarheidsprogramma 2013-2020).
De kwaliteit van stad en land behouden en versterken
De steden moeten zich verder kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven. (zie ook hoofdstuk 8 Groei en krimp en 12.2 Woningvoorraad)
Het landelijk gebied moet als erfgoed, vitaal platteland en recreatief gebied (Nationaal landschap, Snelwegpanorama Drentsche Aa, stedelijke recreatie) met economisch draagvlak in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld. Daarbij is de verder uitwerking van de Laagveengordel een aandachtspunt.
De opgave Regio Groningen-Assen heeft een relatie met de opgaven Gaswinning, Energyport en Groei en krimp.
Onze waddenkust is een bijzonder gebied met unieke kenmerken waar de komende jaren grote ingrepen gaan of moeten plaatsvinden:
Deze opgaven moeten we uitvoeren binnen de context van enerzijds de status van de Waddenzee als UNESCO-werelderfgoed, de culturele rijkdom van het Wierdenland en anderzijds onze economische ambities met de Eemsdelta en Lauwersoog. Tegelijk willen we ook de leefbaarheid en sociaal-economische positie van de inwoners van dit gebied versterken. De opgave is zodoende steeds een verantwoorde balans te vinden tussen de verschillende belangen. Wij denken dat dit mogelijk is met de volgende strategie:
Deze strategie bepaalt onze aanpak bij de concrete projecten en maatregelen die in de verschillende deelgebieden op stapel staan. De belangrijkste beschrijven we hieronder.
Onze inzet
Het is belangrijk dat de waarden van het Waddengebied toekomstbestendig geborgd worden. Om die reden beogen wij ruimtelijke ingrepen die kwaliteitsversterkend zijn. Het accent ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de cultuurhistorie volwaardig meetelt.
Noordelijke dijkzone. Intermediair tussen land en wad
Het Werelderfgoed Waddenzee ligt achter de dijk: de potenties die het onmiskenbaar heeft kunnen beter worden benut. Dat vraagt om een andere manier van kijken: de dijk niet als scheidslijn zien, maar als onderdeel van een brede overgangszone tussen land en wad, als aanjager voor de beleving en (op bescheiden schaal) vermarkten van het werelderfgoed. In deze zone kunnen kleinschalige interventies plaatsvinden, die op logische plekken land en wad verbinden, zowel in ecologisch als in toeristisch-recreatief opzicht. We denken hierbij onder andere aan:
Concreet staan op stapel:
Nationaal Park Lauwersmeer. Dynamiek vergroten
Het Lauwersmeer was vroeger een zeearm. Na de dijkafsluiting heeft het zich ontwikkeld tot een verruigd moeras dat steeds meer bebost raakt. Doordat de openheid afneemt, wordt het gebied minder aantrekkelijk voor belangrijke vogelsoorten. Wij stellen voor om samen met de provincie Fryslân en de terreinbeheerders te onderzoeken hoe dit mooie Nationaal Park een meer natuurlijke peilfluctuatie en wellicht in de verre toekomst gedempte getijdenwerking, kan worden ingezet om in het gebied een natuurlijk evenwicht te bereiken.
Lauwersoog fungeert als hub voor de bezoekers van Schiermonnikoog, het herbergt de visserijhaven c.a. en is tevens een bestemming voor recreanten die komen genieten van de maritieme sfeer rond de vissershaven, de omliggende natuur, de mogelijkheden voor waterrecreatie en Waddenbeleving. De betekenis als ‘recreatieve poort’ kan verder worden ontwikkeld tot een aantrekkelijk verblijfsgebied en uitvalsbasis voor tochten en bestemmingen in de omgeving. Ook Zoutkamp kan sterker bij deze ontwikkeling worden betrokken.
In het Lauwersmeergebied werken we aan:
Waddenpolders en de Dollardpolders. Landbouw als drager van de openheid
Dit is een uitgestrekt gebied met mooie vergezichten. De Waddenpolders liggen aan de noordelijk kust en de Dollardpolders liggen in het Oldambt. De landbouw is en blijft de belangrijkste drager van de openheid. Wij geven hier ruimte aan modernisering en schaalvergroting en werken in dialoog met de boeren aan het behouden en versterken van de kwaliteit (openheid) van het landschap, onder andere door vergroening en verduurzaming. Een belangrijk vraagstuk daarbij is hoe om te gaan met leegstand van karakteristieke gebouwen. Voor leegstaande monumenten is er een financieringsopgave voor eventueel behoud, herstel of herbestemming.
Op onze agenda staan:
Oude kwelderlandschap. Kleinschaligheid bewaren en versterken, ondernemerschap stimuleren
In het oude kwelderlandschap willen wij de kleinschaligheid bewaren en wierden, (voormalige) borgen, musea, kerken, overige karakteristieke bebouwing en andere identiteitsdragers in stand houden, herstellen, een nieuwe functie geven en indien mogelijk openstellen. Ecotoerisme en slow-toerisme zijn hier in ontwikkeling en er zijn tal van kleinschalige recreatieve ondernemingen als theetuinen, bed-and-breakfasts en galeries. Er worden evenementen en festivals georganiseerd. De Marne bruist, de verenigde creatieve ondernemers (Hotel De Marne) zijn een stap in een te koesteren en te stimuleren ontwikkeling.
Marensysteem. Opwaarderen als landschappelijke, ecologische en recreatieve drager
Wij zien kansen voor een nieuwe functie voor het marenstelsel als identiteits- en structuurdrager in een landschap waar, door schaalvergroting van de landbouw, de kleinschalige blokverkaveling verdwijnt. We denken hier onder andere aan het maken van toeristische overstappunten en verbindingsroutes met de kust.
Eemshaven en Delfzijl. Innovatieve industrie in scherp contrast met het omliggende landschap
De synergie met andere ontwikkelingen, vooral natuur in de Eemsdelta, wordt nadrukkelijk gezocht:
De opgave Waddengebied is een gezamenlijke opgave van verschillende partijen en ons. Daarom maken we samen met gemeenten, waterschappen en andere organisaties een projectenlijst. De opgave Waddengebied heeft een relatie met de opgaven Energyport, Gaswinning en Groei en krimp.
IN ELF PROVINCIALE BELANGEN
Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen
Versterken van ruimtelijke kwaliteit
Wij streven naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in onze provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.
Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang om onze provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Dynamische steden, dorpen waar veel te beleven valt, een mooie woonomgeving en mooie natuur dragen allemaal bij aan de aantrekkingskracht van onze provincie.
Wij richten ons omgevingsbeleid zoveel mogelijk op het bieden van kansen die zich voordoen in lokale en regionale situaties. Wij willen daarbij ruimte geven aan maatwerk. Wij vragen aan onder meer gemeenten om ruimtelijke kwaliteit ook in hun plannen te borgen. Bij gecompliceerde en gezamenlijke opgaven zijn wij bereid gemeenten ondersteuning te bieden bij de planontwikkeling.
Stedelijk gebied en buitengebied
In ons beleid maken wij onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laten wij zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied zien wij, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie.
Het contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied bepaalt voor een belangrijk deel de identiteit en diversiteit van onze provincie. De laatste jaren zien wij dat de traditionele grenzen tussen wonen, werken en recreëren verschuiven, zoals kantoren in binnenstedelijke locaties en zzp-'ers die zich vestigen in voormalige boerderijen in het buitengebied. De ouderwetse harde scheiding van functies past niet goed meer in de moderne ruimtebehoefte. Wij zien een mix van functies ontstaan en willen deze ontwikkelingen in overleg en met maatwerk ondersteunen. Wij zien mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied als die de vitaliteit verbeteren en de belevingswaarde en de economische waarde van het gebied verhogen.
Een voorbeeld van nieuwe ontwikkelingen toestaan in het buitengebied betreft de 'Ruimte voor ruimte-regeling' die in deze Omgevingsvisie is opgenomen. Deze regeling biedt gemeenten binnen bepaalde randvoorwaarden de mogelijkheid tot uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en uitbreiding of vestiging van zelfstandige kampeerterreinen en recreatiebungalowparken. De vraag in hoeverre functiewijziging van bestaande gebouwen mogelijk is, laten wij aan de gemeenten over, met dien verstande dat het toekennen van woonfuncties dient te passen in de regionale woningbouwafspraken en het toekennen van bedrijfsfuncties niet mag leiden tot milieuhinder of verkeersoverlast.
Onder stedelijk gebied verstaan wij een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. We willen stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat we het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van onze provincie, willen behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunen en adviseren wij gemeenten.
Onder het buitengebied verstaan wij die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De begrenzing van het buitengebied is weergegeven op kaart 1 Ruimte.
Wij willen de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook willen we het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. Wij stimuleren het behoud en gebruik van het cultureel erfgoed en monumenten.
Wij vinden dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied.
Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Wij zien kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren door gemeenten de mogelijkheid te bieden om te voorzien in de bouw van één of meer woningen als tegenprestatie voor het opruimen van (storende) bebouwing in het buitengebied. In de Omgevingsverordening hebben wij hier regels voor opgenomen (titel 2.3).
Bij een storende open plek in een bestaand bebouwingslint in het buitengebied bieden we ruimte aan gemeenten om in bestemmingsplannen de bouw van een of twee woningen ter opvulling van de open plek mogelijk te maken. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
De provinciale regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
In het buitengebied zijn naast agrarische bedrijven van oudsher ook veel niet agrarische bedrijven gevestigd. Een deel daarvan is bij wijze van hergebruik gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (zie 11.2.1 Hergebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied). Een ander deel is gevestigd in bebouwing die niet van origine voor agrarisch gebruik is opgericht. Ook voor deze laatste categorie geldt dat de gemeente dient te bepalen welk hergebruik van de bebouwing voor wonen of (andere) bedrijfsfuncties mogelijk is. Wij vragen gemeenten ontwikkelingen die in potentie kunnen leiden tot milieu- en verkeershinder te voorkomen.
Bij 'ingrijpende' uitbreiding van de bebouwing vragen wij de gemeente om in overleg met de ondernemer tot een maatwerkoplossing te komen, die gericht is op het bewerkstelligen van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Wij hebben hierover regels in de Omgevingsverordening opgenomen (titel 2.3).
In stedelijk gebied is de oprichting van reclamemasten de verantwoordelijkheid van gemeenten. In het buitengebied mogen geen reclamemasten hoger dan zes meter worden opgericht. Dergelijke masten tasten de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van dit gebied aanzienlijk aan. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.2).
Antennemasten (voor telecommunicatie) in het buitengebied moeten op een zorgvuldige wijze in het landschap worden ingepast. Daarbij adviseren wij gemeenten om zoveel als mogelijk masten te bundelen en bij de plaatsing van masten aan te sluiten op bestaande verticale elementen in het landschap.
Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen.
Wij willen een aantrekkelijke en leefbare provincie, waar voldoende werk en dynamiek is. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat realiseren we onder meer door samen met de gemeenten te werken aan een goede structuur voor wonen, werken en opleiden, maar tegelijkertijd ook het buitengebied voor onder andere natuur, water en landbouw te ontwikkelen binnen hun landschappelijke context. Een veilige woonomgeving, een levendige cultuur, voldoende schoon water en zo min mogelijk milieuhinder dragen hier allemaal aan bij. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is net als ruimtelijke kwaliteit een integrale opgave waar veel andere provinciale belangen een bijdrage aan leveren.
Gemeenten zijn goed op de hoogte van lokale omstandigheden en zijn vaak goed in staat maatwerkoplossingen te vinden voor de vraagstukken die op hen afkomen. Vraagstukken op het gebied van woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en detailhandelslocaties zijn vaak gemeentegrens overstijgend. Gemeenten krijgen voor deze onderwerpen meer verantwoordelijkheid. Om te voorkomen dat gemeenten elkaar beconcurreren met een overaanbod vinden wij het belangrijk dat er in regionaal verband bij voorkeur integrale visies (structuurvisie, Omgevingsvisie of beleidsvisie) worden opgesteld. Daarbij moet worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' zoals die is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Wij zien het als onze rol gemeenten hierbij te faciliteren/ondersteunen.
We onderscheiden drie soorten bedrijventerreinen:
Wij constateren een overaanbod aan bedrijventerreinen en bij ongewijzigd beleid zal dit overaanbod nog lange tijd voortbestaan. Wij vinden dat een onwenselijke situatie. Wij willen dat gemeenten in regionaal verband samen een visie opstellen over de ontwikkeling (sanering, revitalisering en eventuele uitbreiding) van de bedrijventerreinen binnen de betrokken gemeenten. Daarin moet de behoefte op regionale schaal worden aangetoond en de voorwaarden voor een goede ruimtelijke inpassing zijn geborgd. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de visie in overeenstemming zijn. Vooruitlopend op de totstandkoming van de visie kunnen bestemmingsplannen niet voorzien in nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen.
Op grond van thematisering kunnen wij besluiten hier uitzonderingen op te maken. Voor onder meer de uitbreiding van de Eemshaven in zuidoostelijke richting maken wij zo'n uitzondering. Dit terrein is primair bedoeld voor datacenters en in beperkte mate voor vergelijkbare vormen van energie gerelateerde bedrijvigheid en assemblage van computers, randapparatuur en software. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.5).
Uitbreiding bestaande bedrijven
Uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen ten behoeve van uitbreiding van een op een bestaand bedrijventerrein gevestigd bedrijf is onder voorwaarden (titel 2.5 Omgevingsverordening) wel toegestaan. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de uitbreiding van bestaande agrobusiness-complexen met een sterke regionale binding (zoals bijvoorbeeld een zuivelfabriek).
Lokale bedrijventerreinen zijn bestemd voor kleinschalige bedrijvigheid uit de lagere milieucategorieën die een lokale functie (marktgebied) hebben. Wij willen voorkomen dat de vestiging van bedrijven leidt tot (toekomstige) milieuknelpunten. Daarom moet bij de vestiging van bedrijven rekening worden gehouden met (mogelijke) milieuhinder.
We willen dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen.
Wij vinden het belangrijk dat er voldoende ruimte aanwezig is en blijft voor de vestiging van bedrijven uit de hogere milieucategorieën. Voor dit type bedrijven is voorlopig voldoende ruimte op bestaande regionale bedrijventerreinen. De bedrijven die de grootste milieuhinder met zich mee brengen, willen we steeds meer concentreren op een beperkt aantal van deze regionale bedrijventerreinen.
Wij stimuleren de concentratie van bedrijvigheid op regionale bedrijventerreinen in de stedelijke gebieden, omdat:
Wij hebben twee belangrijke zeehaventerreinen: Eemshaven en Delfzijl/Oosterhorn. Delfzijl heeft een meer industrieel karakter, waarbij de chemie en in mindere mate de metaalsector overheersen. In de Eemshaven is sprake van bedrijvigheid op logistiek gebied en opslag (containers, bulk) en energie gerelateerde ruimtevragende en/of zware industriële activiteiten.
Op de zeehaventerreinen is nog ruim 700 ha uitgeefbaar. De Eemshaven en Delfzijl/Oosterhorn zijn industriële havens met goede zeehavenfaciliteiten. Daarnaast kunnen ook ruimtevragende bedrijven en/of zware industriële activiteiten uit de hogere milieucategorieën die niet direct afhankelijk zijn van zeetransport zich er vestigen.
Uitbreiding van zeehaventerreinen staan wij alleen toe als dat past in een visie als bedoeld onder 12.1.4, die regionaal is afgestemd en waardoor geen overaanbod wordt gecreëerd. Wij hechten eraan om in die visie de zeehaventerreinen in te delen in zones/segmenten, specifiek gericht op bepaalde clusters of sectoren (bijvoorbeeld chemie, energie, logistiek, agribusiness, data en recycling). Door bedrijven te clusteren kunnen ze wederzijds gebruik maken van elkaars reststromen en -producten. Dit willen we verder versterken.
We willen overaanbod en als gevolg daarvan onnodig ruimtebeslag voorkomen. Daarom vragen we van gemeenten om in regionaal verband samen een visie te op te stellen over de gewenste ontwikkeling van de bedrijventerreinen in de betrokken gemeenten. Daarin moeten zij aandacht besteden aan:
Die visie maakt bij voorkeur deel uit van een regionale integrale visie over wonen, bedrijventerreinen en detailhandel. Het integrale karakter van een dergelijke visie leidt ertoe dat niet meer per domein aparte strategische visies worden ontwikkeld, maar in samenhang en vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet.
Het voorgaande laat onverlet dat de gemeenten die van de betreffende regio deel uitmaken ook kunnen kiezen voor een regionale separate bedrijventerreinenvisie.
Wij zien hierbij voor onszelf een rol weggelegd als facilitator van de totstandkoming van de visie door de inbreng van kennis en zo mogelijk financiële middelen.
Als de totstandkoming van de regionale visievorming stagneert in die zin dat een regionale bedrijventerreinenvisie niet binnen twee jaar wordt vastgesteld, dan zijn wij bereid om op verzoek van één of meer gemeenten regels te stellen die voorzien in uitbreiding of nieuwvestiging van een bedrijventerrein.
De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen: van een kleine kern tot een grote stad. Het is mogelijk om kleine kernen kleinschalig uit te breiden. Hiervoor worden primair de inbreidingsmogelijkheden benut. Door iedereen de mogelijkheid te bieden om daar te blijven of te komen wonen, wordt ook in de kleinere kernen een bijdrage geleverd aan het behoud van de sociale verbanden.
Buiten de stad Groningen staat het beleid op het gebied van wonen primair in het teken van de vernieuwing van de bestaande woningvoorraad. Wij willen samen met de gemeenten komen tot op de reële woningbehoefte afgestemde plannen voor nieuwbouw en sloop. Zo kan worden voorkomen dat er teveel nieuwbouwplannen ontwikkeld worden of dat er in bepaalde deelsegmenten (bijvoorbeeld ouderenhuisvesting) een tekort, dan wel leegstand ontstaat.
Wij willen dat gemeenten daarvoor in regionaal verband samen een visie opstellen over de ontwikkeling van de woningvoorraad binnen de betrokken gemeenten. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de visie in overeenstemming zijn. Die visie maakt bij voorkeur deel uit van een regionale integrale visie over wonen, bedrijventerreinen en detailhandel, maar de gemeenten kunnen ervoor kiezen om in regionaal verband een separate woonvisie of woon-en leefbaarheidsplan op te stellen.
Wij zien hierbij voor onszelf een rol weggelegd als facilitator van de totstandkoming van de visie en stellen eens in de twee jaar - of vaker indien daar aanleiding voor is - demografische gegevens en prognoses ter beschikking. Als de totstandkoming van de regionale visievorming stagneert, dan zijn wij bereid om op verzoek van één of meer gemeenten regels over de ‘nieuwbouwruimte’ vast te stellen.
Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.4).
Een goede detailhandelsstructuur is van belang voor de (regionale) economie en draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de steden en kernen in de provincie. De detailhandelssector is dynamisch en sterk aan verandering onderhevig. In plaats van groei is in toenemende mate sprake van verdringing (meer aanbod dan vraag). Daarnaast spelen schaalvergroting, filialisering, de opkomst van online winkelen en vergrijzing van consumenten en van het ondernemersbestand. Er komt veel winkelruimte vrij die niet allemaal wordt ingevuld, met leegstand als gevolg. Deze ontwikkelingen hebben de positie van kernwinkelgebieden aangetast.
Regionale aanpak
Wij willen inzetten op een toekomstbestendige detailhandelsstructuur. Dit doen we door de positie van de kernwinkelgebieden te versterken en perifere vestigingen te beperken. In het belang van een toekomstbestendige detailhandelsstructuur moeten afwegingen meer op regionaal niveau plaatsvinden. Op regionale schaal moet gestreefd worden naar evenwicht tussen vraag en aanbod zodat overcapaciteit en leegstand voorkomen worden. Juist vanwege de reeds aanwezige leegstand
Dit gaat over de grenzen van de huidige gemeenten heen. Dit vraagt om (ruimtelijke) keuzes gericht op het versterken van kansrijke locaties en het omvormen van kansarme locaties naar andere functies (compacter maken van winkelgebieden). Nieuwe ontwikkelingen kunnen dan worden ingezet om bestaande kansrijke locaties te vitaliseren en te versterken. Deze opgave zal gezamenlijk door overheden, ondernemers, vastgoedeigenaren en ontwikkelaars en moeten worden opgepakt (zie hoofdstuk 8 Groei en krimp).
Visie op detailhandel
Om te bereiken dat gemeenten de detailhandelsstructuur in stads- en dorpscentra gaan versterken en keuzes gaan maken met betrekking tot kansarme en kansrijke locaties, adviseren we gemeenten om een detailhandelsvisie op te stellen, die bij voorkeur in regionaal verband wordt afgestemd. De visie over detailhandel dient bij voorkeur de volgende aspecten te bevatten:
Het verdient de voorkeur om een detailhandelsvisie deel te laten uitmaken van een overkoepelende structuur-/omgevingsvisie. Het integrale karakter van een dergelijke visie leidt ertoe dat niet meer per domein aparte strategische visies worden ontwikkeld, maar in samenhang. Het voorgaande laat onverlet dat er ruimte is voor afzonderlijke visies.
Wij gaan onderzoek doen naar benodigd vloeroppervlak in de detailhandel. Dit onderzoek kan door gemeenten worden gebruikt bij het formuleren van beleid. Daarnaast zijn we behulpzaam bij het opstellen van detailhandelsvisies en stellen we hiervoor financiële middelen beschikbaar.
Detailhandel dient in bestaande winkelgebieden gevestigd te worden, tenzij in een gemeentelijke detailhandelsvisie anders is bepaald. Detailhandel op perifere locaties is alleen toegestaan als deze moeilijk ruimtelijk inpasbaar is binnen bestaande winkelgebieden vanwege het volume van goederen of veiligheidseisen.
Wij vragen de gemeenten om zorgvuldig om te gaan met de inkrimping, uitbreiding en branchering van perifere detailhandelslocaties. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de (regionale) detailhandelsvisies. De verdere invulling van het beleid ten aanzien van uitbreiding en branchering van perifere detailhandel laten wij over aan de gemeenten.
Factory Outlet Centers (FOC's) zijn planmatig ontwikkelde winkelcentra, veelal aan de rand van (binnen)stedelijk gebied. Het winkelaanbod bestaat voornamelijk uit mode en sportartikelen van bekende merken tegen lage prijzen.
Wij bieden ruimte voor een FOC in de gemeente Groningen. Buiten de gemeente Groningen vinden wij dat vanwege de bovenregionale impact van een FOC de afweging over de aanvaarbaarheid en inpassing van een FOC op provinciaal niveau moet plaatsvinden. Wij beoordelen met name de locatiekeuze, ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid, parkeren en de effecten op de bestaande detailhandel. Wij doen dit in overleg met de gemeenten en de initiatiefnemer en in Noordelijk verband.
Digitalisering zorgt voor een nieuwe dimensie in de detailhandel. Steeds meer aankopen worden via internet gedaan. Een uitvloeisel van internet-winkelen is het ontstaan van afhaalpunten (PickUpPoints), een vorm van distributie voor de online verkoop. Naast afhaalpunten in bestaande winkels zijn er ook solitaire afhaalpunten. Eveneens is er sprake van een trend dat internetwinkels een fysieke showroom en/-of verkooppunt voor de producten willen hebben. In feite zoekt de internetwinkel hiermee weer naar een ondersteunende stenen winkel.
Wij vragen gemeenten om beleid te formuleren voor afhaalpunten en/of ondersteunende stenen winkels.
In onze provincie maakt alleen de gemeente Groningen deel uit van een kantorenregio. Wij streven naar een kantorenmarkt in de kantorenregio Groningen waarbij vraag en aanbod in evenwicht zijn. Samen met de gemeente Groningen en in regionaal verband (Regio Groningen-Assen) monitoren we jaarlijks de stand van zaken. Op basis hiervan kunnen we bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om extra maatregelen te treffen om leegstand te voorkomen. Wij voeren op dit moment geen specifiek kantorenbeleid.
Een sterke toeristisch-recreatieve sector draagt bij aan de werkgelegenheid en het voorzieningenniveau in Stad en Ommeland. Bovendien dragen dergelijke voorzieningen bij aan de verbetering van het vestigingsklimaat: bedrijven en werknemers zullen zich eerder vestigen in een aantrekkelijke regio.
Recreatieve en toeristische ontwikkelingen vereisen een zorgvuldig ontwerp en inpassing in het landschap. Verstening en verdichting van het open landschap moet hierbij worden voorkomen. Daarom bieden we ruimte aan de uitbreiding van:
Daarnaast investeren we in goede routestructuren en in de kwaliteit van:
We stimuleren recreatief medegebruik van natuurgebieden en waterlopen.
We richten ons op het het instandhouden en verbeteren van de kwaliteit van het Groningse deel van de volgende landelijke fiets- en wandelroutes:
Wij financieren projecten met het doel provinciale routestructuren uit te breiden en te vernieuwen.
Wij willen het landelijke toervaartnet in stand houden en werken aan het verder verbeteren hiervan. Dit doen wij door het meefinancieren van projecten van gemeenten en waterschappen. We sluiten aan bij de richtlijnen voor verschillende categorieën vaarwegen in de landelijke Basisvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN). Zie:basisvisie-2015-2020
Voor de bijbehorende doorvaartmaten gaan wij uit van het principe 'Houden wat je hebt'.
Een deel van basistoervaartnet betreft provinciale vaarwegen. Deze vaarwegen worden door ons beheerd en onderhouden.
Wij bieden ruimte voor verdere ontwikkeling van de mogelijkheden voor recreatieve overnachtingsmogelijkheden. Gemeenten kunnen zelf beslissen of zij aan vrijgekomen bebouwing de functie recreatiewoning toekennen. Gemeenten kunnen (omvangrijke) uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe recreatiebungalowparken mogelijk maken, mits zij hierbij de maatwerkmethode hanteren.
Gemeenten zullen permanente bewoning van recreatieverblijven moeten uitsluiten en recreatiewoningen die deel uitmaken van een park, zullen in beginsel bedrijfsmatig moeten worden geëxploiteerd.
Wij hebben hierover regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.9).
Gemeenten kunnen zelf keuzes maken over het toestaan van 'kamperen bij de boer' of het toestaan van een minicamping, uiteraard met inachtneming van de bepalingen in de Omgevingsverordening. Aan (omvangrijke) uitbreiding en/of nieuwvestiging van zelfstandige kampeerterreinen hebben wij in de Omgevingsverordening de voorwaarde opgenomen dat door de gemeente de maatwerkmethode moet worden gevolgd (titel 2.9). Dit betekent dat in nauw overleg met het betrokken bedrijf een optimale ruimtelijke inpassing van het kampeerterrein in het gebied wordt bewerkstelligd. Wij vragen gemeenten om daarbij advies in te winnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap.
Een buizenzone kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de circulaire economie. Door deze (ondergrondse) buizen kunnen gassen, vloeistoffen en energie worden uitgewisseld. Bundeling van buisleidingen in één zone bevordert de veiligheid, vergemakkelijkt het beheer, voorkomt versnipperde aanleg en draagt daarnaast bij aan een verdere duurzame ontwikkeling van industrieterreinen. Vanwege het feit dat wij geen concrete initiatieven voor de aanleg van buisleidingen in een buizenzone verwachten, hebben wij hiervoor geen tracé aangewezen. Wanneer zich een concreet initiatief aandient, kan dit rekenen op onze steun.
Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur en ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie.
Ruimte voor duurzame energie gaat over concurrerend (Energyport), toekomstbestendig en schoon (een duurzame energievoorziening, minder CO2 en een goede ruimtelijke inpassing). Wij stimuleren de opwekking van duurzame energie in onze provincie. Vanwege de grote impact van gaswinning op de leefbaarheid vinden wij een versnelde energietransitie heel belangrijk. Wij kiezen er daarom voor om duurzame energie (zon, wind, biomassa en geothermie), maar ook nieuwe ontwikkelingen, de ruimte te geven in onze provincie. Wij zetten onze invloed in om de gaswinning op een veilig niveau te krijgen.
Goede ruimtelijke inpassing en maatschappelijke acceptatie vinden wij belangrijk. Wij vinden deelname van burgers in en de maatschappelijke acceptatie van energieprojecten daarbij van belang. Om die reden hechten wij aan spelregels voor participatie en zo goede mogelijke ruimtelijke inpassing met betrokkenheid van omwonenden.
Wij zien een versnelde verduurzaming als een groot pluspunt voor onze toekomstige concurrentiepositie. Ook nu al kiezen bedrijven ervoor om zich nabij onze windparken te vestigen.
Naast de diverse windparken zien we zonneweides ontstaan en voor de toekomst zien wij een groeiende rol weggelegd voor de biobased economy. De biobased economy als producent van voedsel, de (chemische) industrie en ook voor energie.
Ons beleid ten aanzien van winning en opslag van gassen in de ondergrond (aardgas, CO2, schaliegas) staat beschreven in hoofdstuk 21 Gebruik van de ondergrond.
Noord-Nederland is de Energyport van Nederland met de stad Groningen en de Eemsdelta als zwaartepunt. Met de doorontwikkeling van de Energyport verstevigen wij onze positie als internationaal energieknooppunt in Noordwest-Europa. We werken aan 'energiesysteem 2.0'. Dit is een energiesysteem waarin vraag en aanbod goed op elkaar zijn afgestemd, opslag van energie mogelijk is en waarin ruimte is voor zo veel mogelijk duurzame energie. Energyport hebben wij als specifieke opgave opgenomen in dit plan. Zie hoofdstuk 7 Energyport
Wij streven naar een duurzame energievoorziening. Wij vinden goede ruimtelijke inpassing van duurzame energie belangrijk, om ongewenste landschappelijke effecten tegen te gaan en maatschappelijke acceptatie te vergroten. Wij stellen daarom kaders voor de inpassing van windparken, grote vergistingsinstallaties en grote zonneparken. Voor geothermie verwijzen wij naar paragraaf 21.1.2. De uitvoering van ons energiebeleid stemmen wij nauw af met de gemeenten. Voor het gebruik van de ondergrond hebben wij een visie opgesteld.
Zonneparken
Wij stimuleren het gebruik van zonne-energie. Dit doen wij door ruimte te bieden voor zonneparken in het buitengebied. Wij vinden ruimtelijke inpassing, lokale participatie van belang. Met goede ruimtelijke inpassing willen wij samen met gemeenten het draagvlak voor duurzame energie vergroten.
Wij hebben voor zonneparken regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.11). Wij verzoeken gemeenten hierbij de ruimtelijke kwaliteit te borgen en zorgvuldig ruimtegebruik te garanderen. Hiervoor hanteren we een ruimtelijk afwegingskader met daarin in een maatwerkbenadering en afwegingscriteria. Voor de locatiekeuze verdient het de voorkeur aansluiting te vinden bij het bestaand stedelijk gebied. Van belang is dat het park aansluit bij de landschappelijke structuur en bebouwingskenmerken. Zonneparken in natuurgebieden (Natuurnetwerk Nederland, overige bos- en natuurgebieden buiten NNN en zoekgebieden robuuste verbindingszones) staan wij niet toe. Wij monitoren de voortgang en blijven met gemeente en andere betrokken partijen in gesprek en zullen op basis van een evaluatie de effectiviteit van het beleid toetsen en desgewenst bijstellen.
Bevoegdheid gemeenten
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de afweging van de locatiekeuze en de eventuele inpassing van zonneparken binnen het stedelijk gebied, en in het buitengebied aansluitend aan het stedelijk gebied voor zonneparken tot 1 ha.
Bevoegdheid provincie
De afweging van de locatiekeuze en de eventuele inpassing wordt door ons begeleid in de volgende situaties:
Zonneparken los in het buitengebied (inclusief lijnvormige opstellingen) kunnen alleen worden gerealiseerd op locaties die daartoe door ons, op voorstel van een gemeente, worden aangewezen. Een dergelijk voorstel dient te zijn voorzien van een integrale gebiedsvisie, waarbij het realiseren van het zonnepark een meerwaarde voor de omgeving moet bieden. Bij het aanwijzen van een dergelijke locatie hanteren Gedeputeerde Staten de volgende randvoorwaarden:
Zonneparken zijn alleen tijdelijk toegestaan op basis van de technisch-economische levensduur. Hiermee zorgen we dat de gebruikte locaties weer terug kunnen in hun oorspronkelijke functie.
Participatie
Wij vinden lokale initiatieven en betrokkenheid van omwonenden bij de ontwikkeling en de exploitatie van zonneparken, in financiële en organisatorische zin belangrijk. Daartoe formuleren wij een aanpak die deze betrokkenheid mogelijk maakt en vergroot. Wij onderzoeken bovendien welke locaties waar de provincie eigenaar van is, in aanmerking komen voor de ontwikkeling van zonneparken en waarbij deze aanpak kan worden uitgewerkt. Wij treden hiervoor in overleg met gemeenten en ondernemers en streven naar afspraken over een gezamenlijke aanpak.
Wij stimuleren de productie van duurzame energie en groene grondstoffen uit agrarisch materiaal en materiaal uit landschap en natuur. Gemeenten kunnen ruimte bieden voor de productie van duurzame energie en groene grondstoffen. De installaties en bijbehorende opslagfaciliteiten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
Als aan deze voorwaarden is voldaan beschouwen we de installatie(s) als agrarische bebouwing.
Voor biomassavergistingsinstallaties of mestvergistingsinstallaties anders dan op een agrarisch bouwperceel of op een bedrijventerrein kunnen wij in overleg met de gemeente een locatie aanwijzen.
In alle gevallen geldt dat de installatie(s) zorgvuldig in het landschap moeten worden ingepast. Hierbij gelden dezelfde criteria als die voor de Bouwblok op Maatmethode (zie 14.1.2 Schaalvergroting landbouw). We hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.11).
Het Rijk heeft met alle provincies afgesproken dat zij ruimte reserveren voor de plaatsing van 6.000 MW windenergie op land in 2020. Wij hebben een taakstelling om in onze provincie een gezamenlijk vermogen van maximaal 855,5 MW te plaatsen. Bij de ruimtelijke inpassing van deze taakstelling kiezen wij voor concentratie in de vorm van drie grootschalige windparken. Vanuit zuinig ruimtegebruik wijzen wij alleen de planologische ruimte aan die nodig is voor het behalen van de taakstelling. Binnen deze gebieden streven wij naar een optimaal energetisch vermogen met daarbij nadrukkelijk aandacht voor het minimaliseren van de nadelige effecten op mens en omgeving.
Naast de met het Rijk en gezamenlijke provincies overeengekomen opgave tot het realiseren van 855,5 MW opgesteld vermogen aan windenergie, wordt onderzocht hoe meer ruimte geboden kan worden aan andere windinitiatieven. Hiervoor wordt beleid ontwikkeld in nauw overleg met medeoverheden en stakeholders.
Spelregels windenergie
Bij het realiseren van windparken geldt het door Provinciale Staten vastgestelde Beleidskader Sanering, opschaling, gebiedsfonds en participatie (zie spelregels). Die spelregels gaan over:
Wij vragen van ontwikkelaars dat zij zich aan deze spelregels houden en met ons, de betrokken gemeenten en - in voorkomende gevallen - het Rijk daarover afspraken maken. Wij spreken samen met de gemeenten af hoe er wordt omgegaan met het beheer en de besteding van het geld uit het gebiedsfonds en daarbij zoveel mogelijk gehoor geven aan de wensen van de omwonenden.
Tijdelijke bestemming voor alle nieuwe windparken
Wij willen de mogelijkheid creëren van een heroverweging van de locatie voor een windpark na afloop van de exploitatietermijn. Wij willen dit bewerkstelligen door de nieuwe windparken tijdelijk te bestemmen of te doen bestemmen. Afspraken hierover leggen we vast met de betrokken ontwikkelaars, gemeenten en in voorkomende gevallen het Rijk.
Wij kiezen ervoor de taakstelling van 855,5 MW te concentreren in drie grootschalige windparken:
Nieuwe windparken worden gerealiseerd in deze drie concentratiegebieden voor grootschalige windenergie zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening.
De concentratiegebieden Eemshaven en Delfzijl zijn reeds gedeeltelijk gevuld met windparken. Aan de westkant van de Eemshaven is ook ruimte gereserveerd voor twee testvelden voor windenergie. In verband met de mogelijke realisatie van een helikopterhaven op het haventerrein wordt bij realisatie van de helikopterhaven ruimte geboden om twee turbines te verplaatsen.
Nabij de N33 is sinds 2000 een windpark gepland. Het betreft een windpark van meer dan 100 MW en daarmee is het Rijk bevoegd gezag voor dit windpark. Het Rijk heeft een voorkeursalternatief vastgesteld en maakt hier een inpassingsplan voor. Wij zullen er bij het Rijk voor pleiten om dit windpark tijdelijk te bestemmen en ook om een Windfonds op te richten, zodat lusten en lasten beter verdeeld worden. Dit is conform het vastgestelde Beleidskader Sanering en Opschaling, Participatie en Gebiedsfonds. Na het vaststellen van het inpassingsplan Windpark N33 door het Rijk zullen wij de omgevingsverordening aanpassen naar de ontstane juridisch-planologische situatie.
Op basis van de grootte van een windpark is in de wet bepaald wie het bevoegde gezag is voor het vaststellen van het ruimtelijk plan: Rijk, provincie of gemeente. Het Rijk is bevoegd voor Windpark N33 en Eemshaven West. Bij de overige parken in de Eemshaven en Delfzijl is ofwel de gemeente of de provincie het bevoegd gezag. Om de afspraken met het Rijk en het Interprovinciaal Overleg (IPO) na te komen, zullen wij indien nodig onze doorzettingsmacht op grond van de Wet ruimtelijke ordening gebruiken om het benodigde ruimtelijk plan tijdig vast te stellen, als gemeenten geen (tijdige) medewerking verlenen aan de realisatie van het provinciaal plan.
In verband met de verwachte groei van de opwekking van windenergie op zee en als stimulans voor economische groei in de Eemshaven, hebben wij een gebied aangewezen exclusief voor twee testvelden voor offshore windenergie. In het gebied aangeduid als 'testveld onderzoeksturbines' zal onderzoek worden uitgevoerd op reeds gecertificeerde turbines. In het gebied dat is aangeduid als 'testveld prototype offshore testturbines' worden nieuwe offshore windturbines getest en gecertificeerd.
Binnen ons concentratiegebied windenergie hebben wij een test- en onderzoeksveld aangewezen.
Wij hebben een testveld aangewezen waar prototype offshore windturbines getest kunnen worden. In dit gebied kunnen maximaal vier prototype off shore testturbines worden geplaatst, met als doel certificering van off shore turbines en maximaal één onshore turbine en wetenschappelijk onderzoek.
Wij hebben een onderzoeksveld aangewezen waar (offshore) onderzoeksturbines getest kunnen worden. In dit gebied kunnen maximaal vijf gecertificeerde onderzoeksturbines worden geplaatst met als doel te onderzoeken op welke wijze de opbrengsten van toekomstige (offshore) windparken kunnen worden geoptimaliseerd.
De strekdammen langs de havenmond van de Eemshaven zijn als zoekgebied vervanging windturbines aansluitend op het concentratiegebied grootschalige windenergie Eemshaven toegevoegd. Dit zoekgebied bij de strekdammen wordt ingezet in het geval een helikopterhaven in de noordwesthoek van de Eemshaven wordt gerealiseerd. In dat geval moeten daarvoor twee windturbineposities geamoveerd worden. Indien de helikopterhaven niet op de locatie in de Eemshaven wordt gerealiseerd, worden de zoekgebieden bij de strekdammen niet ingevuld met windturbines.
Wij kiezen bij de ruimtelijke inpassing van deze taakstelling voor concentratie in de vorm van drie grootschalige windparken. Op dit moment staan er buiten de concentratiegebieden circa 85 solitaire windturbines verspreid in de provincie. Wij stimuleren en faciliteren het verwijderen (saneren) van bestaande solitaire windturbines buiten de concentratiegebieden. Daarvoor is medewerking nodig van de eigenaar. Een mogelijkheid is een bestaande turbine te verwijderen en binnen de spelregels terug te brengen binnen één van de concentratiegebieden. Met de ontwikkelaars van de nieuwe windparken zullen we hier afspraken over maken. Zie ook Beleidskader_parkfonds.
Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen ruimte bieden voor windturbines onder de 15 meter binnen het stedelijk gebied. Daarnaast willen wij twee pilot projecten mogelijk maken in het buitengebied voor:
Met de pilots willen wij aantonen dat kleine windturbines met een goede ruimtelijke inpassing in het buitengebied mogelijk zijn. Wij willen de pilot binnen twee jaar afronden (uitvoering en evaluatie). Wij zullen kleine windturbines en de (voorlopige resultaten van bovengenoemde pilots) ook uitdrukkelijk betrekken in de dialoog waarin wij kijken welke (nieuwe) ruimte voor duurzame energie geboden kan worden.
Wij faciliteren en stimuleren het aanwijzen en realiseren van windparken ver boven de Waddeneilanden. De aanwezigheid van offshore windparken boven de Wadden heeft twee belangrijke effecten:
Om die reden bieden wij ook ruimte voor de realisatie van een helikopterhaven in onze provincie ten behoeve van de offshore windindustrie.
De ontwikkeling van het winnen van energie uit het watersysteem heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen. Waterschappen winnen energie bij rioolwaterzuiveringsinstallaties, warmte en koude uit het grondwater wordt gewonnen voor verwarming van gebouwen en installaties en er wordt gewerkt aan het opwekken van energie bij de overgang van zoet naar zout water. Deze ontwikkeling sluit goed aan bij de ontwikkeling in het Noorden en specifiek bij Groningen als ‘energiecentrum’.
De verbinding van energie met water wordt in onze provincie nog weinig benut, terwijl de kennis hier volop wordt ontwikkeld, het aansluit bij de klimaatopgave, de economische ontwikkeling en past binnen het duurzaam gebruik van grondstoffen. Wij kunnen hier een goede verbindende rol in spelen. Aangezien er nog geen duidelijke 'eigenaar' is van dit onderwerp, is dit een rol die we voorlopig kunnen oppakken. Hiermee kunnen we initiatieven een stap verder brengen.
We gaan samen met de waterschappen, gemeenten en/of Rijkswaterstaat een aantal onderzoeksprojecten en of pilots definiëren om deze ontwikkeling verder te stimuleren. Concreet wordt daarbij gedacht aan:
Bij de uitvoering van deze projecten proberen we ook andere functies te realiseren zoals natuurontwikkeling (onder andere vispassages).
Wij willen voorwaarden scheppen voor een goede energie-infrastructuur ten behoeve van de veilige winning, transport en opslag van energie. Het is onze ambitie om te zorgen voor zorgvuldige inpassing van hoogspanningsleidingen. Waar mogelijk streven wij ernaar de hoogspanningsleidingen ondergronds te brengen.
Ten behoeve van de nieuwe woonwijk Meerstad hebben wij, in afwachting van een definitieve tracékeuze, een voorlopig tracé voor een ondergrondse hoogspanningsleiding gereserveerd. Dit gereserveerde tracé is vastgelegd in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Bij de realisatie van de 380 kV hoogspanningsleiding Eemshaven-Vierverlaten zetten wij ons in voor een tijdige en kwalitatief goede natuurcompensatie van verstoorde weidevogelgebieden. Ten aanzien van landschapseffecten eisen wij van de initiatiefnemer een goede afweging te maken tussen ondergronds brengen of een compensatie van landschaps-, recreatieve- en cultuurhistorische maatregelen in een ruime strook langs het gehele tracé.
Zolang er geen verantwoorde oplossingen zijn voor de problemen rond afval en veiligheid willen wij geen kerncentrale(s) in onze provincie en ook niet in aangrenzende gebieden. Wij zullen op geen enkele wijze meewerken aan initiatieven voor de realisatie van een kerncentrale in Groningen. Tegen initiatieven voor een kerncentrale in aangrenzende gebieden zullen we bezwaar maken.
De mogelijkheid om in een bestemmingsplan ruimte te bieden voor een kerncentrale sluiten we uit. Hiervoor hebben we regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.7).
Wij zetten ons ervoor in om bij een toekomstige herziening van het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII) de Eemshaven te schrappen als mogelijke locatie voor een kerncentrale.
Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving
Groningen is een landbouwprovincie. Zo'n 80% van het landoppervlak is agrarische grond. De landbouwsector heeft voor een groot deel onze karakteristieke landschappen gevormd en is van groot belang voor de plattelandseconomie. De landbouwsector zit in een transitie. Agrarische ondernemers worden vandaag de dag sterk uitgedaagd om marktgerichter en milieubewuster te produceren, en om oog te hebben voor natuur en landschap, diervriendelijk produceren en andere maatschappelijke belangen. Het mede door hen gevormde cultuurlandschap staat ook onder druk door schaalvergroting. Er is een toenemende vraag naar de productie van (diervriendelijk en biologisch geproduceerd) voedsel en groene grondstoffen. Ook wordt productie voor andere sectoren (biobased economy) steeds belangrijker.
Ook de landbouw ondervindt de gevolgen van gaswinning. Dit varieert van kapotte drainagesystemen tot aan grote stallen die verbouwd of vervangen moeten worden. Dit biedt ook een kans om de sector versneld te moderniseren en te verduurzamen. Een belangrijk aandachtspunt is de aandacht voor ons cultureel erfgoed. Veel van die karakteristieke bebouwing draagt bij aan de identiteit van ons landschap en dient beschermd te worden.
Schaalvergroting en modernisering van de landbouw, hoe belangrijk ook voor de plattelandseconomie, kan op gespannen voet staan met onze landschaps- en natuurdoelen en andere maatschappelijke wensen. Om die reden is overleg en maatwerk van belang. Wij hebben hiervoor twee werkwijzen: de Bouwblok op maatmethode en het Groninger Verdienmodel die we hierbij toepassen. Wij willen hiermee verschillende doelen in harmonie te brengen.
Wij staan voor de duurzame ontwikkeling van de landbouw. De verduurzaming van de landbouw zien wij nadrukkelijk als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de sector en de maatschappelijke omgeving. Ons beleid is deels generiek beleid voor de gehele agrarische sector.
De verdere ontwikkeling en versterking van de biologische sector ondersteunen wij de komende jaren extra. Ook stimuleren wij innovatieve projecten die een impuls kunnen geven aan de duurzame ontwikkeling van de landbouw. Voor een deel doen we dit in Noord-Nederlands verband, onder de vlag van de AgroAgenda Noord-Nederland. In de komende jaren willen wij daarnaast met een gericht stimuleringsprogrammade biologische sector in Groningen versterken.
De meeste Groningse landbouwbedrijven zijn akkerbouw en melkveehouderijbedrijven. Wij willen waar dat goed is in te passen, schaalvergroting van deze bedrijven mogelijk maken en een ontwikkeling naar een duurzame landbouw stimuleren. Ons beleid voor agrarische bouwpercelen geldt voor akkerbouw- en melkveehouderij- en intensieve veehouderijbedrijven, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Om het landschap te beschermen dienen nieuwe bouwpercelen alleen te worden toegestaan ten behoeve van een beperkt aantal categorieën. Het gaat daarbij om:
Vooraf moet uit onderzoek zijn gebleken dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een nabijgelegen bestaand agrarisch bouwperceel. Het nieuwe agrarisch bouwperceel moet daarnaast ten dienste staan van een uit onze provincie afkomstig agrarisch bedrijf, waarvan de verwachting bestaat dat de bedrijfsvoering op termijn in stand kan worden gehouden.
Voor elk nieuw agrarisch bouwperceel moet de Bouwblok op maatmethode (BOM) worden toegepast. Daarbij geldt in beginsel een bovengrens van maximaal 2 ha. Voor het toekennen van agrarische bouwpercelen met een omvang groter dan 2 ha, zij hier verwezen naar wat hieronder is opgemerkt bij ‘schaalvergroting landbouw’. Voor nieuwe agrarische bouwpercelen hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Wij willen schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector.
De uiterste omvang van een agrarisch bouwperceel hebben wij gesteld op 4 ha.
Voor het vergroten van bestaande bouwblokken tot een omvang groter dan 1 ha, of het toekennen van nieuwe bouwblokken, geldt dat de Bouwblok op maatmethode (BOM) moet worden toegepast. Hierbij geldt in beginsel een bovengrens van maximaal 2 ha.
Agrarische bouwpercelen met een omvang van 2 ha achten wij alleen toelaatbaar indien deze ten dienste staan aan bedrijven die voldoen aan het Groninger Verdienmodel (GVM), dat ontwikkeld is om te bepalen of een melkrund veehouderijbedrijf en de bedrijfsvoering daadwerkelijk wezenlijk bijdraagt aan verduurzaming van de sector.
Het toekennen van een nieuw agrarisch bouwperceel groter dan 2 ha is alleen mogelijk op basis van een door Gedeputeerde Staten verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien niet alleen de BOM is gevolgd, maar het bedrijf en de bedrijfsvoering ook voldoen aan het Groninger Verdienmodel (GVM). Deze laatste is een methodiek die is ontwikkeld om te bepalen of een melkrund veehouderijbedrijf en de bedrijfsvoering wezenlijk bijdraagt aan verduurzaming van de sector.
Met de toepassing van het GVM is een groot provinciaal belang gediend. Om een uniforme toepassing en handhaving van het GVM te bewerkstelligen, is in de omgevingsverordening bepaald dat Gedeputeerde Staten de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen. De gemeente kan vervolgens voorzien in een bouwperceel dat correspondeert met de door Gedeputeerde Staten verleende omgevingsvergunning.
De toepassing van het GVM kan nooit leiden tot een agrarisch bouwperceel groter dan 4 ha.
Voor de toepassing van de BOM en het GVM hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Bouwblok op maatmethode (BOM) Om uitbreidingsplannen sneller, beter en toekomstgerichter te realiseren en deze zo optimaal landschappelijk in te passen, moet bij vergrotingen van bestaande agrarische bouwblokken boven de 1 ha de BOM-methodiek worden gevolgd. Dit houdt in dat betrokken partijen (de gemeente, de ondernemer en eventueel diens adviseur, alsmede één of meer onafhankelijke deskundigen) de planvorming voor de uitbreiding gezamenlijk oppakken en daarbij in elk geval rekening houden met een aantal ruimtelijke randvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. |
Groninger Verdienmodel (GVM) Het GVM stimuleert de landbouwsector om inspanningen te verrichten die de landbouw in Groningen sterker, het landschap mooier en schoner maken met aandacht voor de bescherming van de biodiversiteit. Dit doen we in dialoog met onder meer de sector en de omgeving. Door extra inspanningen te verrichten ten behoeve van de verduurzaming van het landbouwbedrijf en bedrijfsvoering, kan een agrarische ondernemer ruimte voor bedrijfsuitbreiding ‘verdienen’, in die zin dat het bedrijf een agrarisch bouwperceel groter dan 2 ha kan worden toegekend tot maximaal 4 ha. Als er geen overeenstemming wordt bereikt dat deze inspanningen geleverd zullen worden, is uitbreiding boven de 2 ha niet mogelijk. |
Het resultaat van de toepassing van de BOM zal in de regel zijn, dat een bouwperceel met inachtneming van het overeengekomen erfinrichtingsplan kan worden uitgebreid. Het resultaat kan echter ook zijn, dat het ingediende bouwplan in beperkte(re) mate, of in het uiterste geval, geheel niet kan worden uitgebreid. Lokale omstandigheden alsmede het landschappelijk profiel zullen doorgaans aan de basis staan van de werkelijke uitbreidingsmogelijkheden of onmogelijkheden.
Wij achten het van groot belang dat gemeenten zich ten behoeve van de besluitvorming over agrarische schaalvergroting laten adviseren door een deskundige instantie.
Wij vragen gemeenten bij schaalvergroting in de buurt van stikstofgevoelige gebieden rekening te houden met de externe werking van schaalvergroting op die gebieden.
Op kaart 2 is een indicatie gegeven hoe wij op gebiedsniveau de maximale schaalvergrotingsmogelijkheden hebben ingeschat. Welke werkelijke ontwikkelruimte per agrarisch bedrijf kan worden geboden zal echter uiteindelijk het resultaat zijn van de BOM. Dit kan zowel meer als minder ontwikkelruimte zijn. Bij de BOM wordt onder meer de gemeente betrokken. Een mogelijke bevinding van de gemeente dat de bedrijfsomvang niet inpasbaar is in de omgeving, zullen wij als een zwaarwegend advies betrekken bij ons uiteindelijke oordeel. De gewenste uitbreiding van het bouwblok bepaalt uiteindelijk welke regels van toepassing zijn. Deze zijn hieronder in drie categorieën weergegeven.
Op kaart 2 is een indicatie gegeven in welke gebieden uitbreiding van het bouwblok tot maximaal 1 ha van toepassing is. Welke werkelijke ontwikkelruimte per agrarische bedrijf kan worden geboden zal echter uiteindelijk het resultaat zijn van de Bouwblok op maatmethode (BOM).
Wij beschermen bebouwd gebied en de meest kwetsbare elementen en structuren in het landschap tegen een omvangrijke schaalvergroting van landbouwbedrijven in de directe of nabije omgeving. In deze gebieden is uitbreiding van landbouwbedrijven mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 1 ha, mits zeer zorgvuldig ingepast.
In deze gebieden is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de BOM, waarbij advies gevraagd moet worden aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van natuur en landschap. Het Groninger Verdienmodel is hier niet van toepassing.
Op kaart 2 is een indicatie gegeven in welke gebieden uitbreiding van het bouwblok tot maximaal 2 ha van toepassing is. Welke werkelijke ontwikkelruimte per agrarisch bedrijf kan worden geboden zal echter uiteindelijk het resultaat zijn van de Bouwblok op maatmethode (BOM).
In landschappen met een typologie van kwetsbare gebieden kunnen landbouwbedrijven het bestaande bouwblok uitbreiden tot maximaal 2 ha. In deze gebieden is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de BOM, waarbij advies gevraagd moet worden aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van natuur en landschap. Het Groninger Verdienmodel is hier niet van toepassing.
Op kaart 2 is een indicatie gegeven in welke gebieden uitbreiding van het bouwblok van tot maximaal 4 ha van toepassing is. Welke werkelijke ontwikkelruimte per agrarisch bedrijf kan worden geboden zal echter uiteindelijk het resultaat zijn van de Bouwblok op maatmethode (BOM).
In bepaalde gebieden in onze provincie is de grootschalige landbouw sterk vertegenwoordigd en zijn geen stedelijke gebieden en weinig kwetsbare landschapselementen en structuren gelegen. In deze gebieden bieden wij meer ruimte voor schaalvergroting van landbouwbedrijven dan in de rest van onze provincie. Vooralsnog betreft dit alleen de melkrundveehouderijbedrijven. Wij bieden ontwikkelruimte tot maximaal 4 ha als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Het toekennen van een nieuw agrarisch bouwperceel groter dan 2 ha is alleen mogelijk op basis van een door Gedeputeerde Staten verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien niet alleen de BOM is gevolgd, maar het bedrijf en de bedrijfsvoering ook voldoen aan het Groninger Verdienmodel (GVM). Dit laatste is een methodiek die is ontwikkeld om te bepalen of een melkrund veehouderijbedrijf en de bedrijfsvoering wezenlijk bijdraagt aan verduurzaming van de sector.
Verdienmodel voor de akkerbouw
Wij zullen onderzoeken of in de nabije toekomst ook voor de akkerbouw een verdienmodel ontwikkeld kan worden, dat eveneens op draagvlak kan rekenen van o.a. LTO-Noord, de Natuur- en Milieufederatie Groningen en de gemeenten.
Om onnodige versnippering en verstening van het landelijk gebied te voorkomen moeten agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag in beginsel worden geconcentreerd binnen in het bestemmingsplan aangewezen agrarische bouwpercelen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Om versnippering en verstening van het landelijk gebied tegen te gaan staan wij in beginsel niet toe dat buiten de aangewezen agrarische bouwpercelen nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag worden opgericht. Gemeenten kunnen in bestemmingsplannen uitzonderingen opnemen voor:
Uitzondering voor nieuwe voorzieningen voor mestopslag
Als er geen mogelijkheid is om de aanwezige mest binnen het bestaande agrarisch bouwperceel op te slaan, mogen gemeenten in bestemmingsplannen ruimte bieden voor het oprichten van nieuwe voorzieningen voor mestopslag buiten de aangewezen agrarische bouwpercelen. Wij maken hierbij een onderscheid in:
In beide situaties moet de nieuwe mestopslag zorgvuldig worden ingepast in het landschap. Gemeenten moeten zich hierin laten adviseren door een onafhankelijke adviesinstantie voor landschapsarchitectuur. Over het oprichten van agrarische bebouwing en mestopslag buiten bouwpercelen hebben we regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Voor de vitaliteit van het landelijk gebied vinden wij het van belang dat agrarische bedrijven ook nevenactiviteiten kunnen ontwikkelen (multifunctionele landbouw). Bijvoorbeeld natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, educatie, opvang in de zorg, verkoop van eigen of streekproducten en kinderopvang. Wij bieden gemeenten ruimte om in hun bestemmingsplannen een regeling op te nemen die nevenactiviteiten mogelijk maakt. Over nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Wij willen de realisatie van een tweede agrarische bedrijfswoningen beperken. Hierover hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Intensieve veehouderij definiëren wij als agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet.
Beleidswijziging per 1/1/2019
Vanaf 1 januari 2019 staan wij geen uitbreiding van bestaande intensieve veehouderij meer toe. Het verbod op nieuwvestiging blijft gehandhaafd. De uitoefening van intensieve veehouderij, het gebruik van stallen en de bouw van stalruimte voor intensieve veehouderij doen grote afbreuk aan de belevingswaarde van de leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor de nabije omgeving van steden en dorpen, toeristische routes of natuurgebieden, maar overal. Een uitzondering hierop kunnen gemeenten maken voor vergroting van de stalvloeroppervlakte die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of die ertoe dient om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten. Het aantal te houden dieren mag daarbij niet toenemen.
Beleid tot 1/1/2019
Tot 1 januari 2019 bieden wij de sector de ruimte om te anticiperen op het bovenstaande beleid (Naast geen nieuwvestiging, ook geen uitbreiding). Hierbij zetten wij ons in om uitbreiding in goede balans te brengen met het landschap en de maatschappelijke omgeving. In algemene zin vinden wij dat uitbreiding van intensieve veehouderijen ruimtelijk en maatschappelijk moeilijk inpasbaar is. Daarom voeren wij een stringent beleid ten aanzien van uitbreiding van intensieve veehouderijen, waarmee we enerzijds de ruimtelijke kwaliteit beschermen en anderzijds ook ontwikkelingsperspectief willen bieden. In de uitwerking van ons beleid onderscheiden we daarom drie gebieden:
Een uitzondering is mogelijk als uitbreiding noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of ertoe strekt om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten en het aantal te houden dieren zoals vergund niet toeneemt.
Flankerend beleid in de overgangsperiode
In de overgangsperiode tot 1 januari 2019 willen wij bedrijven die voornemens zijn (verdere) stappen richting verduurzaming te ondernemen, ondersteunen via flankerend beleid. Met LTO-Noord hebben wij afgesproken om in een gezamenlijk traject (Stappenplan Verduurzaming veehouderij) de komende tijd, samen met de sector, na te gaan welke ontwikkelingswensen en -mogelijkheden er bij de bestaande intensieve veehouderijbedrijven leven en wat dat betekent voor de (verdere) verduurzaming van het bedrijf c.q. de sector.
In stedelijke gebieden en de meest kwetsbare elementen en structuren in het landschap is geen toename van de stalvloeroppervlakte van intensieve veehouderijen toegestaan.
Voor intensieve veehouderijen in deze gebieden is uitbreiding mogelijk tot 5000 m2 staloppervlakte. Het totale oppervlak van het bouwblok mag niet boven de 2 ha. uitkomen.
In gebieden zonder stedelijke gebieden en kwetsbare landschapselementen en structuren is uitbreiding mogelijk tot 7500 m2 stalvoeroppervlakte. Het totale oppervlak van het bouwblok mag niet boven de 2 ha. uitkomen.
Er is ons inziens geen behoefte aan nieuwe vestigingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven.
Gemeenten kunnen aan bestaande glastuinbouwbedrijven uitbreidingsmogelijkheden toekennen op basis van het resultaat van de toepassing van de maatwerkmethode. De toepassing van de maatwerkmethode kan achterwege blijven indien de uitbreiding van ondergeschikte aard is. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.8).
Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie.
Onze provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Wij hechten grote waarde aan de bijzondere kwaliteiten van ons landschap, zoals de weidsheid, de diversiteit en de herkenbaarheid. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorisch erfgoed zijn van belang voor een gevoel van verbondenheid met en eigenheid van de streek, een plezierige leefomgeving en voor toerisme en recreatie. Dit draagt bij aan een aantrekkelijke provincie om te wonen, werken en recreëren. Tegelijk staat het cultureel erfgoed onder druk door de gevolgen van gaswinning. Een grote inzet op het versterken en daarmee in stand houden van ons cultureel erfgoed is daarmee een belangrijke opgave.
Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in onze provincie is een provinciaal belang en een kerntaak, waar wij samen met onze partners invulling aan willen geven. Wij stellen kaders voor de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur, waarbinnen ruimte is voor gebiedsinitiatieven en maatwerk. Gemeenten dragen de zorg voor het landschap op het lokale schaalniveau.
De komende jaren willen we de samenwerking met de (nieuwe) gemeenten en gebiedspartners verder vormgeven en ook willen wij het accent in onze manier van sturen behoedzaam verschuiven van een normatieve naar een meer kwalitatieve benadering. Wij benutten hiervoor het proces van de ontwikkeling van de 'Kwaliteitsgids landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit', waarbij wij ons richten op de verbeelding van de landschappelijke, cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten als inspiratie voor een goed ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen. We stellen onze basisbestanden met landschapsgegevens beschikbaar via open data in het provinciaal georegister. We denken mee met onze partners over de bescherming en ontwikkeling van het landschap en stellen middelen beschikbaar voor het herstel van de landschapsstructuur.
Wij werken aan het behoud en versterking van het karakter, diversiteit en belevingswaarde van het landschap, door:
De samenhangende landschapsstructuur bestaat uit aan elkaar gerelateerde landschapselementen en karakteristieken en overstijgt daarmee het niveau van losse elementen.
Wij onderscheiden in onze provincie zeven deelgebieden:
In de uitwerking per deelgebied geven wij aan hoe de landschapsstructuur kan worden gerespecteerd en versterkt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De zeven deelgebieden hebben elk hun eigen kwaliteiten en karakteristieken, maar vormen tegelijk een samenhangend geheel.
Het wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen.
Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Kenmerkend voor het Oldambt is een groot contrast tussen de groene bebouwingslinten op de hoger gelegen glaciale ruggen en de grootschalige open Dollardpolders met een structuur van opeenvolgende (voormalige) slaperdijken en boerderijreeksen. Een bijzondere ontwikkeling in dit gebied is Blauwestad. De ontwikkeling van Blauwestad vraagt voorlopig om een blijvende betrokkenheid van ons, de gemeente Oldambt en andere betrokken overheden/organisaties en bewoners. Wij brengen samen met de gemeente Oldambt na een periode van relatieve stilstand het project Blauwestad in beweging. De pijlers waar wij ons op richten zijn:
In het Oldambt dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop de houtsingels als kavelgrenzen. Het zuidelijkste deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Westerwolde bestaat uit een esdorpenlandschap in een langgerekte zone langs de Westerwoldse Aa, de Ruiten Aa en de Mussel Aa, met daaromheen een gebied met een jonger landschap van heideontginningen. Tegen de Duitse grens liggen twee gebieden met een veenkoloniaal landschap.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Kenmerkend voor de Veenkoloniën is het grootschalig open landschap met een rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken. In dit landschap liggen kanaaldorpen met een mix van burger-, agrarische en industriële bebouwing.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Het Gorecht bestaat uit het parkachtig esdorpenlandschap van de Hondsrug met twee reeksen esdorpen overgaand in open beekdalvlakten van de Hunze en de Drentsche Aa, waarin vrijwel geen bebouwing voorkomt.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.
In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
De kernkarakteristieken bestaan uit belevingswaarden en natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige landschapselementen. De waarde van deze kernkarakteristieken betreft niet alleen de objecten zelf, maar vooral ook om de context waarin deze objecten zich bevinden. Wij onderscheiden de volgende kernkarakteristieken:
Wij stellen regels voor de bescherming van deze kernkarakteristieken. Wij beschermen deze waarden en houden rekening met deze waarden in onze eigen plannen. Wij verwachten van anderen dat ons beleid doorwerkt in plannen op regionaal en lokaal niveau.
Gemeenten dienen in hun structuur-/omgevingsvisies aan te geven hoe zij de kernkarakteristieken beschermen, behouden en verder versterken. Gemeenten moeten hier in bestemmingsplannen, (regionale) welstandsnota’s en dorpsvisies verder invulling aan geven.
Wij stimuleren het herstel van landschapselementen met instrumenten via het Programma Landelijk Gebied. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet krijgt de bescherming van het maritiem en buitendijks erfgoed een specifieke wettelijke grondslag. We willen dit erfgoed beter in beeld krijgen en de bescherming ervan inbedden in ons beleid.
De afwisseling en het contrast tussen de open en besloten gebieden draagt bij aan de diversiteit van het landschap. Wij beschermen de openheid en beslotenheid van het landschap.
Gebieden met een grootschalig open karakter:
We kennen ook gebieden met een waardevol besloten en/of kleinschalig open karakter Dit wordt veelal gevormd door de aanwezigheid van bosjes, houtsingels, houtwallen en (meidoorn)hagen. Dit zijn:
We vragen aan gemeenten om in hun ruimtelijke activiteiten en plannen deze waarden te beschermen. Binnen bosontwikkelingszones is ruimte voor de ontwikkeling van bos en nieuwe houtteelt. Ter bescherming van de (kleinschalige) openheid, beslotenheid en houtsingelstructuur hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). Wij stimuleren het herstel en de versterking van de karakteristieke beplanting, zoals houtsingels en meidoornhagen met subsidies via het Programma Landelijk Gebied.
Op verschillende plaatsen in onze provincie zijn duidelijke hoogteverschillen in het landschap aanwezig die te maken hebben met de aardkundige geschiedenis. Wij beschermen het aardkundig reliëf en het zicht daarop. Het betreft onder andere:
We vragen aan gemeenten om in hun ruimtelijke activiteiten en plannen de hierboven genoemde elementen met aardkundig reliëf en het zicht daarop te beschermen, evenals overige aardkundige waarden. Ter bescherming van bovengenoemde elementen hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). Wij faciliteren de gemeenten hierin door onze kennis en gegevens over aardkundige waarden beschikbaar te stellen.
Water, verkaveling en het beloop van wegen zijn bepalend voor het karakter van het landschap van Groningen. Wij beschermen karakteristieke waterlopen, wegen en verkavelingspatronen. Het betreft onder andere:
We vragen aan gemeenten om in hun ruimtelijke activiteiten en plannen de landschappelijk waardevolle watergangen, karakteristieke wegen en verkaveling te beschermen. Wij hebben in de Omgevingsverordening specifieke regels opgenomen ter bescherming van de wijken en kanalen, karakteristieke waterlopen en karakteristieke verkaveling; aanvullend is voor Middag-Humsterland een regel opgenomen ter bescherming van karakteristieke wegen (titel 2.13).
Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs karakteristieke waterlopen moet het nieuwe profiel van de waterloop passen bij het natuurlijke of gegraven karakter van de waterloop en moet het reliëf dat met de waterlopen samenhangt gehandhaafd blijven. Met de waterschappen maken we afspraken over het onderhoud van de waterlopen en de inrichting van natuurvriendelijke oevers.
Wij stimuleren het herstel en de versterking van karakteristieke waterlopen en wegen met instrumenten via het Programma Landelijk Gebied.
Wierden, dijken en essen zijn kernkarakteristieken van onze provincie. Wij beschermen deze waarden. Het gaat hierbij onder andere om:
We vragen aan gemeenten om deze waarden in hun ruimtelijke activiteiten en plannen te beschermen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). Wij stimuleren het herstel en de versterking van wierden, essen en dijken en de daarmee samenhangende elementen met instrumenten via het Programma Landelijk Gebied. Inhoudelijke leidraad hierbij is de nota 'Afgegraven en weer aangevuld' (zie Nota).
In onze provincie liggen veel karakteristieke nederzettingen waarvan de ruimtelijke structuur nauw verbonden is met het omliggende landschap. Wij beschermen deze waarden. Het gaat om onder andere:
Wij vragen gemeenten om in hun ruimtelijke plannen de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de karakteristieke nederzettingen als onderdeel van de landschapsstructuur te beschermen.
Op grond van het 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten gemeenten voor cultuurhistorische waarden beschermende regels opnemen. Voor de bescherming van groene linten zijn aanvullende regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). Wij stimuleren maatregelen ter versterking van de karakteristieke nederzettingen als onderdeel van de landschappelijke structuur met instrumenten via het Programma Landelijk Gebied. Voor (het maken van) plannen met voorbeeldwerking is het budget Provinciaal Bouwheerschap beschikbaar.
Gebouwd erfgoed is mede bepalend voor het landschap, de beleving van ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van onze provincie. Het betreft onder andere:
Op grond van het 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen gemeenten voor cultuurhistorische waarden beschermende regels op te nemen. Ook voor archeologie geldt reeds wettelijke bescherming op grond van rijksregelgeving.
Wij voeren wettelijke taken uit op het gebied van monumenten en archeologie (zie onze Cultuurnota). Wij stimuleren het behoud en herstel van karakteristieke erven door instrumenten in te zetten vanuit het Programma Landelijk Gebied. Daarnaast hebben wij instrumenten om de restauratie en herbestemmingsprojecten van rijksmonumenten via onze Cultuurnota te stimuleren.
Groningen beschikt over een grote diversiteit aan cultureel erfgoed. Dit cultureel erfgoed staat onder druk door leegstand en achterstallig onderhoud en wordt extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning en demografische krimp. Dit is van grote invloed op de beleving van de culturele identiteit, leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van Groningen.
Ons cultureel erfgoed levert duidelijk maatschappelijk en economisch gewin op en draagt in belangrijke mate bij aan de identiteit van onze provincie. Het levert een bijdrage aan de leefbaarheid, de sociale cohesie, de attractiewaarde, het toerisme en het vestigingsklimaat. Betrokkenheid van inwoners bij het erfgoed creëert verantwoordelijkheidsgevoel voor de (toekomst van de) omgeving.
De zogeheten 'Collectie Groningen’ omvat alle erfgoeddisciplines: archieven, monumenten, musea, borgen, archeologie, buitengebied, regionale cultuur en bibliotheken. Samen vertellen zij de verhalen die representatief zijn voor de geschiedenis van Groningen en die van cultureel belang zijn voor onze provincie.
Ruimtelijke context
Een cultuurhistorisch object heeft altijd een relatie met de ruimtelijke context: een landschap, een dorpsgezicht, een stedenbouwkundige structuur. Het is daarom belangrijk deze ruimtelijke context eerst op zodanige wijze te begrijpen en te beschrijven dat deze beschrijving gebruikt kan worden als onderlegger en instrument voor keuzes ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van het erfgoed en van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Denk hierbij aan de beschrijving van ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van het landschap, stedenbouwkundige karakteristieken en de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.
Het gebouwde erfgoed is van belang voor het landschap en de identiteit van de provincie Groningen. Wij vragen gemeenten karakteristieke en beeldbepalende bebouwing in het buitengebied te beschermen. In het aardbevingsgebied staat het erfgoed onder druk als gevolg van mijnbouwschade en benodigde maatregelen ten behoeve van versterking. Daarom vragen wij gemeenten binnen het aardbevingsgebied ook binnen de kernen de beeldbepalende en karakteristieke bebouwing te inventariseren en te beschermen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.2).
Om een goed beeld te krijgen van de waarde van ons erfgoed en keuzes te kunnen maken in de komende decennia bijvoorbeeld bij herstel na aardbevingen is een en totaalbeeld van het (gebouwd) cultureel erfgoed in zijn ruimtelijke context gewenst. Op dit moment ontbreekt een goed en compleet overzicht. Wij vinden het belangrijk dit overzicht te krijgen, bijvoorbeeld met behulp van een erfgoedmonitor, en zetten ons hier samen met andere partijen voor in. Daarmee kunnen keuzes over hoe met het erfgoed in zijn context moet worden omgegaan op adequate wijze worden gemaakt. In het kader van het 'Meerjarenprogramma aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen' wordt een inventarisatie voorbereid. Wij willen hierbij aansluiten en dit verbreden tot de hele provincie.
De aanpak behelst zowel een inventarisatie van het erfgoed als een cultuurhistorische waardenstelling. Daarnaast zal ook de staat van onderhoud van het erfgoed (een zogenaamde nulmeting of erfgoedmeting) inzichtelijk worden gemaakt. Alle gegevens zullen worden vastgelegd in een erfgoeddatabase en worden ontsloten door een digitale cultuurhistorische waardenkaart. Deze gegevens vormen een basis voor:
In samenwerking met de gemeenten willen wij werken aan behoud, herstel en ontwikkeling van het erfgoed en de doorontwikkeling van het karakteristieke landschap. Wij gaan hierbij uit van een gebiedsgerichte benadering. Ook stimuleren wij herbestemming van monumenten door inzet te plegen op het project 'Kenniscentrum herbestemming Noord' en het subsidiëren van concrete herbestemmingsprojecten. Daarnaast willen wij gemeenten stimuleren goede afwegingen te maken op het gebied van landschap, erfgoed en ruimtelijke kwaliteit onder andere door in te zetten op de ontwikkeling van de Kwaliteitsgids landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.
Ontwikkeling landschapsstructuur
Het landschap is altijd in ontwikkeling. Wij willen een levend landschap bevorderen, waarin de ontstaansgeschiedenis afleesbaar is, dat beleefbaar is en dat bijdraagt aan de identiteit van een streek. Wij willen de samenhangende landschapsstructuur gebruiken als ruimtelijke drager bij de inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen. Wij richten ons daarmee op de doorontwikkeling van het landschap vanuit de samenhangende landschapsstructuur: behoud door ontwikkeling. In de Veenkoloniën en Westerwolde hebben we een aantal meer specifieke landschapsontwikkelingszones aangewezen.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Bij nieuwe ingrepen geldt het streekeigen karakter van het gebied als vertrekpunt. Wij hanteren het principe ‘wat ruimte vraagt, moet kwaliteit geven’. Bij ontwikkelingen waar wij zelf initiatiefnemer zijn, nemen wij dit principe als uitgangspunt. Wij vragen van gemeenten hetzelfde te doen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.2).
Landschapscompensatie
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten nadrukkelijk aandacht besteden aan de inpassing in het landschap. Schade aan de kenmerken die de stedenbouwkundige structuur of het landschapsbeeld bepalen moet voorkomen worden. Indien sprake is van een groot belang moet de schade zo veel mogelijk beperkt worden of elders gecompenseerd worden. Compensatie kan worden gerealiseerd door het landschap in de nabije omgeving van de ingreep te herstellen of te versterken. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.2).
In de Veenkoloniën en Westerwolde hebben we landschapsontwikkelingszones aangewezen, met als doel deze met elkaar en met de Hondsrug te verbinden en aantrekkelijker te maken voor recreatie. In overleg met gemeenten onderzoeken we of en hoe er meer ruimte geboden kan worden voor wonen en werken in het buitengebied, met behoud - of liever zelfs toename - van de ruimtelijke kwaliteit.
Vooralsnog gaan onze gedachten uit naar de mogelijkheid nieuwe landgoederen te ontwikkelen. Het gaat daarbij om de oprichting van een gebouw van allure, in combinatie met de ontwikkeling van een nieuw natuur- en/of boscomplex met een omvang van minimaal 5 of meer hectare, dat voor het grootste deel voor het publiek toegankelijk is.
Indien realisering van het project in significante mate bijdraagt aan zowel de landschappelijke, natuurlijke als recreatieve waarden van het gebied, dan zijn wij bereid om ontheffing van de Omgevingsverordening te verlenen. Deze bereidheid beperkt zich niet tot de ontwikkeling van nieuwe landgoederen binnen de op de kaart 3 aangegeven landschapsontwikkelingszones, maar deze zones zijn wel de gebieden waar onze aandacht zich primair op richt. Uitgangspunt is een goede balans te vinden tussen investeringen in wonen/werken en natuur/landschap.
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en daarmee samenhangende bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het rijksbeleid Nationale Landschappen is in 2012 stopgezet. De aanduiding Nationale Landschappen blijft wel bestaan. Wij geven hier zelf invulling aan. In onze provincie liggen twee Nationale Landschappen:
Wij hebben de begrenzing van deze gebieden vastgelegd en beschermen de kernkwaliteiten in deze gebieden.
Nationaal Landschap Middag-Humsterland is een oud open wierdenlandschap met hoge landschappelijke en archeologische waarde. Wij zien kansen voor de positionering van Middag-Humsterland als onderdeel van de noordelijke waddenregio, als voorbeeldgebied waar veel landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn gebleven. Wij beschermen in dit gebied de landschappelijke openheid, de onregelmatige blokverkaveling, karakteristieke laagtes, het reliëf van wierden, dijken en natuurlijke laagtes en het beloop en het profiel van de wegen. We hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13).
Het Nationaal Landschap Drentsche Aa is een esdorpen- en wegdorpenlandschap, bestaand uit een open beekdal met graslanden op laagveen en petgaten, dat naar de Hondsrug toe overgaat in zandgronden met veel bossen, houtwallen en houtsingels. Circa vijf procent van het Nationaal Landschap Drentsche Aa ligt in onze provincie.
Samen met provincie Drenthe beschermen wij de kleinschaligheid van het landschap, de vrij meanderende beek de Drentsche Aa en de samenhang van essen, bossen, heides en moderne ontginningen. Hiervoor hebben we regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13). We hebben ook regels opgenomen voor de bescherming van het zicht vanaf de snelweg A28 op het Nationaal Landschap (titel 2.13).
De provincie Drenthe voert de regie op de verdere uitwerking en realisatie van het uitvoeringsprogramma voor het Nationaal Landschap. Het gebied zelf heeft een gebiedsfonds opgericht voor de financiering van projecten.
Ontgrondingen kunnen invloed hebben op het landschap. Zie 21.2.1 Delfstoffen ondiepe ondergrond
Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland
Natuur is een van de kenmerkende karakteristieken van onze provincie. We koesteren deze karakteristiek en waar nodig versterken we hem met oog voor de omgeving. Met ons natuurbeleid zetten we ons in voor internationale doelen voor biodiversiteit. We werken aan een toekomstbestendige, robuuste, schone, gevarieerde en tegelijk beleefbare natuur. Dat doen we langs verschillende wegen en met allerlei activiteiten.
De belangrijkste zijn:
Een gevarieerde en beleefbare natuur draagt bij aan de aantrekkelijkheid van onze provincie. Recreatie en toerisme gaan hand in hand met een goed natuurnetwerk en ook de leefbaarheid van onze provincie is gebaat bij verdere ontwikkeling van onze natuur.
Wij voeren ons natuurbeleid uit in afstemming met andere beleidsvelden, met de inwoners en met onze partners. Daarbij willen we zoveel mogelijk synergievoordelen benutten.
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, verbindingszones en agrarische gebieden met bovengemiddelde natuurwaarden (beheergebieden).
Het Groninger deel van het natuurnetwerk realiseren wij door het vergroten van bestaande natuurgebieden, het inrichten van nieuwe natuurgebieden, het verbinden van natuurgebieden en het verbeteren van de uitwisselingsmogelijkheden voor dieren en planten tussen gebieden. Daarmee leveren wij een belangrijke bijdrage aan:
NNN-natuurgebieden zijn bestaande natuurgebieden of nog te ontwikkelen natuurgebieden, die liggen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk. Een deel van de nog te ontwikkelen natuurgebieden is nu landbouwgrond. Ons beleid is er op gericht deze landbouwgronden op vrijwillige basis aan te kopen of met subsidie voor functieverandering om te vormen naar natuur en ze vervolgens opnieuw in te richten. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Nota Grondbeleid van de provincie Groningen.
Volgens planning is het Groningse deel van het Natuurnetwerk in 2027 voltooid, waarmee in totaal 9.800 hectare nieuwe natuur ontwikkeld zal zijn. Inmiddels is 7.800 ha aangekocht dan wel door functieverandering omgevormd naar natuur. Daarvan is 5.500 ha al ingericht als natuur, of is de inrichting in uitvoering. De resterende 2.000 ha volgt in de komende jaren. Daarnaast maken wij samen met gebiedspartners plannen voor de inrichting van de nog niet ingerichte gronden (4.300 ha) en voeren deze plannen samen met hen uit.
De begrenzing van het Natuurnetwerk en regels ter bescherming van het Natuurnetwerk hebben wij vastgelegd in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Een belangrijk onderdeel van het NNN wordt gevormd door de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is de benaming van een Europees netwerk van natuurgebieden met belangrijke flora en fauna, gezien vanuit een Europees perspectief. Natura 2000 is erop gericht deze flora en fauna duurzaam te beschermen. Onze provincie bevat (geheel of ten dele) de volgende Natura 2000-gebieden:
Voor elk Natura 2000-gebied wordt door het bevoegd gezag een beheerplan vastgesteld, waarin maatregelen, beheer en monitoring worden beschreven. Dat gebeurt in nauw overleg met eigenaren, gebruikers en andere betrokken overheden zoals gemeenten, waterschappen en provincies.
Wij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en rapportage voor de gebieden Lieftinghsbroek, Zuidlaardermeergebied en Lauwersmeer. De gebieden Leekstermeer en Drentsche Aa vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe. Het Rijk is verantwoordelijk voor de Noordzeekustzone en Waddenzee.
Een deel van het Natuurnetwerk bestaat uit beheergebieden. Dit zijn landbouwgebieden met natuurwaarden. De hoofdfunctie is landbouw. In deze gebieden stimuleren wij een aangepast agrarisch beheer gericht op behoud en versterking van de aanwezige natuurwaarden.
De begrenzing van het Natuurnetwerk en regels ter bescherming van het Natuurnetwerk hebben wij vastgelegd in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Ecologische verbindingszones tussen natuurgebieden geven dieren en planten mogelijkheden zich te verspreiden. Wij vinden het belangrijk dat er voldoende ecologische verbindingszones zijn van hoge kwaliteit. Onze opgave hierin is tweeledig:
Bij verbindingszones onderscheiden we robuuste verbindingszones en smallere verbindingszones.
Smallere verbindingszones
Smallere ecologische verbindingszones zijn kleinschaliger, zoals een natuurvriendelijke oever of een beplantingsstrook. Smalle verbindingszones dienen vooral om de meer geïsoleerd gelegen natuurgebieden te verbinden met de overige delen van het natuurnetwerk.
We realiseren robuuste verbindingszones tussen het Zuidelijk Westerkwartier, Leekstermeergebied, Zuidlaardermeergebied en Midden-Groningen. Een groot deel van deze gronden is al begrensd en daarmee onderdeel geworden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op enkele plaatsen moet nog een nadere afweging over de begrenzing worden gemaakt. Hier is de robuuste verbindingszone als zoekgebied op kaart 4 Natuur aangegeven.
Infrastructurele barrières nemen we weg door de aanleg van faunapassages. Dit doen we in overleg met de beheerders van de infrastructuur en betrokken partijen. De prioriteit ligt bij het opheffen van knelpunten in het NNN en de robuuste verbindingen. We voorkomen dat het NNN en de robuuste verbindingen met nieuwe infrastructuur worden doorsneden.
De begrenzing van het Natuurnetwerk en regels ter bescherming van het Natuurnetwerk hebben wij vastgelegd in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) verbinden we vooral de meer geïsoleerd gelegen natuurgebieden met de overige delen van het netwerk.
De ecologische verbindingszones zijn indicatief op kaart aangegeven. We realiseren ze door ze te combineren met andere werkzaamheden zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers en beplantingsstroken.
Als gevolg van de herijking van het NNN is een deel van de grotere, robuuste ecologische verbindingszones komen te vervallen. Om daar de ecologische samenhang in het NNN toch te behouden, vervangen we de vervallen robuuste verbindingszones door wat kleinschaliger ecologische verbindingen. Ook deze 'nieuwe' ecologische verbindingen zijn indicatief op kaart 4 Natuur aangegeven.
Het Waddengebied heeft grote en internationaal erkende ecologische en landschappelijke waarde. Sinds 2009 is de Waddenzee UNESCO Wereldnatuurerfgoed. Tot het Groningse deel van het Waddengebied behoren de Waddenzee (inclusief de eilanden), het Eems-estuarium en het Lauwersmeer. Voor het hele Waddengebied is een separate opgave opgenomen in deze Omgevingsvisie.
Waddenzee
De Waddenzee is één van de Natura 2000-gebieden met internationaal bijzondere natuurwaarden. Samen met de Noordzee is dit het enige gebied in Nederland waar de waterdynamiek het natuurlijke landschap bepaalt. De Waddenzee staat onder druk door klimaatverandering en menselijke activiteiten.
Het beleid in de Waddenzee is gericht op het behoud van het oppervlak en het versterken van de kenmerkende natuurwaarden. Een ander belangrijk beleidsdoel is om menselijke invloeden die de natuurwaarden aantasten te verminderen.
Eems-Dollard
Het Eems-estuarium behoort tot het Natura 2000-gebied Waddenzee. Door bedijking, inpoldering, verdiepingen en het verkorten van vaargeulen zijn stromingspatronen en verhoudingen tussen geulen en ondiepe slik- en zandplaten sterk veranderd. Er is een sterke stuwing van het water ontstaan, waardoor er nog maar weinig slib bezinkt. Dit leidt tot zeer hoge slibconcentraties in het water met zeer nadelige gevolgen voor de voedselketen en de natuurwaarden in het gebied. Maar slib is ook een waardevolle grondstof. Het is interessant om te onderzoeken hoe slib gebruikt kan worden voor kustveiligheid, verrijking van landbouwgronden en andere hoogwaardige toepassingen. 'Ecologie en Economie in balans' zet in op het bevorderen van nieuwe ketentoepassingen waardoor het gebruik van slib economisch en ecologisch een meerwaarde oplevert. Dit kan ruimtelijke consequenties hebben, zoals depots, wisselpolders en dubbele dijken. Vanzelfsprekend worden deze ruimteclaims onderdeel van een integrale afweging.
Het beleid in het Eems-Dollardestuarium is er op gericht de waterkwaliteit in het estuarium te verbeteren door de onnatuurlijke (diepte, lengte en breedte) verhoudingen van het estuarium natuurlijker te maken. Dit doen we in samenwerking met Duitsland, op basis van het Integraal ManagementPlan Eems Dollard (2015).
In het kader van het programma 'Ecologie en economie in balans' hebben Rijk, provincie, bedrijfsleven en natuur- en milieuorganisaties afgesproken om de eerste stappen naar systeemherstel van het estuarium uit te werken in een MIRT-onderzoek (samenwerkingsovereenkomst 'Natuurverbetering en verbetering bereikbaarheid Eems-estuarium', januari 2014). In ruil hiervoor hebben de natuur- en milieuorganisaties afgezien van gerechtelijke procedures tegen de verdieping van de vaargeul Eemshaven-Noordzee.
Het MIRT-onderzoek heeft in november 2015 geleid tot een afspraak met de minister van Infrastructuur en Milieu om een Meerjarig adaptief programma uit te werken voor het Eems-estuarium. Hierover vindt in juni 2016 nadere besluitvorming plaats.
Lauwersmeer
Het Lauwersmeergebied biedt unieke kansen voor de recreatieve sector. Het is onze ambitie om het Lauwersmeer en het Waddengebied op een natuurlijke manier te verbinden waardoor de vogel- en vissoorten die er van nature voorkomen, een stabiel en rijk leefgebied vinden.
Het Nationaal Park Lauwersmeer is het enige Nationale Park in onze provincie. Het is tevens Natura 2000-gebied. Het Rijk zal naar verwachting het Natura 2000 beheerplan Lauwersmeer in 2016 definitief vaststellen. Daarna zullen de provincies Fryslân en Groningen de uitvoering daarvan ter hand nemen. Een belangrijk onderdeel van het Beheerplan is een voorgenomen proef die tot doel heeft na te gaan of de Natura 2000 doelstellingen kunnen worden bereikt door gedurende zes weken in de periode februari - april 2017 het waterpeil te verhogen.
Wij willen ook de recreatieve mogelijkheden van het Lauwersmeer versterken. Er ligt hiervoor een uitvoeringsprogramma. Hierin werken wij samen met onze gebiedspartners aan het beter beleefbaar maken van het Nationaal Park voor wandelaars, fietsers, vogelaars, vissers en watersporters.
Ook gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland hebben we waardevolle natuurwaarden, die we beschermen en versterken door/via:
Buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) komen in onze provincie allerlei kleinere en grotere bos- en natuurelementen voor, die een bijdrage leveren aan de biodiversiteit van het landelijk gebied. Wij vragen aan gemeenten bos- en natuurgebieden buiten het NNN te beschermen via gemeentelijke bestemmingsplannen. Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.12).
Wij ondersteunen natuurterreinbeherende organisaties en particulieren met beheersubsidies om de natuurwaarden te handhaven, verrommeling van het landschap tegen te gaan en een veilig recreatief medegebruik mogelijk te maken. Verder faciliteren en subsidiëren we initiatieven van burgers die willen participeren in het beheer en bescherming van veelal kleinere natuur- en bosgebieden buiten het NNN.
Wij beschermen weidevogels en concentreren onze beschermingsmaatregelen daarbij in de gebieden waar nog levenskrachtige populaties weidevogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. Het weidevogelbeheer wordt georganiseerd door samenwerkingsverbanden van boeren (de agrarische collectieven). Wij zetten instrumenten in om het weidevogelbeheer te stimuleren en wij monitoren de weidevogelstand.
Wij beschermen akkervogels in gebieden waar nog levenskrachtige populaties akkervogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. De beheermaatregelen voor akkervogels worden genomen door samenwerkingsverbanden van boeren (de agrarische collectieven). Wij subsidiëren initiatieven voor akkervogelbeheer en monitoren de akkervogelstand.
Op de locatie Emmapolder geldt naast de aanduiding ‘leefgebied akkervogels’, de aanduiding ‘testveld windenergie’.
Wij hebben een internationale verplichting tot instandhouding van de ganzenpopulatie. Samen met onze partners geven wij daar invulling aan. Onder andere door het aanwijzen van foerageergebieden voor trekganzen in de winterperiode. Deelnemende agrariërs worden financieel gecompenseerd. Omdat overwinterende ganzen ook schade aanrichten aan landbouwgewassen bieden wij via ontheffingen en vrijstellingen mogelijkheden om ganzen te verjagen en/of te schieten.
Naast trekganzen zijn er ganzen die een groot deel van het jaar in onze streken verblijven. Op basis van het Groninger ganzenakkoord willen wij met betrokken partijen nadere afspraken maken over de omvang van de zomerganzenpopulatie in relatie tot landbouwschade.
Exoten, zoals de nijlgans, komen in onze provincie in toenemende mate voor. Samen met betrokken partners zullen wij ons inspannen om het aantal in het wild levende exoten te verminderen.
Mits goed beheerd bieden de groen-blauwe structuren ruimte aan een groot aantal planten- en diersoorten. Samen met onze gebiedspartners versterken wij deze structuren. Bijvoorbeeld met een natuurvriendelijke inrichting en aangepast beheer.
De versterking van de groen-blauwe dooradering heeft raakvlakken met ons beleid voor ecologische verbindingszones, KRW-maatregelen door de waterschappen en ons landschapsbeleid. Met o.a. kennisoverdracht en voorlichting, beheersubsidies en de natuurvriendelijke uitvoering van onze eigen beheertaken, werken we aan het versterken van kwaliteit en samenhang in de droge- en natte dooradering. Bij nieuwe infrastructurele werken houden we rekening met het belang van planten en dieren.
We gaan na hoe we de beheersubsidies effectiever kunnen inzetten ter versterking van de groen-blauwe dooradering.
Verdroging, verzuring en vermesting kunnen de natuurdoelen in bepaalde delen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in de weg staan. Daarom nemen wij in deze delen van het NNN maatregelen om de milieukwaliteit op de gewenste natuurkwaliteit af te stemmen. De milieuproblemen zijn effectiever aan te pakken in robuuste natuurgebieden. Mede daarom is ons natuurbeleid gericht op de ontwikkeling van robuuste natuurgebieden.
Verdroging vormt in veel natuurgebieden een knelpunt. Bij de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) nemen wij maatregelen om de waterhuishouding te verbeteren mee in de inrichtingsopgave. Afzonderlijke maatregelen om verdroging te bestrijden, treffen we alleen nog om belangrijke natuurwaarden veilig te stellen tot het moment dat het NNN daadwerkelijk is ingericht.
Soms zijn hydrologische bufferzones nodig, overgangszones van het hogere waterpeil in het natuurgebied naar het lagere peil in het naastgelegen gebied met een andere functie (bijvoorbeeld landbouw of wonen). In principe stellen wij deze alleen in binnen de grenzen van het NNN. Wederzijdse nadelige beïnvloeding voorkomen of beperken wij door de ontwikkeling van grote, aaneengesloten natuurgebieden met natuurlijke grenzen en zo nodig met technische maatregelen. Als er desondanks toch maatregelen buiten natuurgebieden nodig zijn, dan nemen wij die alleen na overeenstemming met de betrokken waterschappen, boeren en omwonenden. Eventuele uit de maatregelen voortvloeiende schade voor bijvoorbeeld de grondeigenaar of grondgebruiker kunnen worden gecompenseerd.
Vermesting en verzuring hebben een negatieve invloed op het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden. Bij de inrichting van nieuwe natuurgebieden verminderen we deze problemen met maatregelen als optimalisatie van de waterhuishouding en verwijdering van de bemeste bovenste grondlaag.
De Wet ammoniak en veehouderij beschermt zeer kwetsbare gebieden van ons natuurnetwerk tegen de uitstoot van ammoniak afkomstig van veehouderijbedrijven. Op grond van deze wet hebben wij de voor ammoniak gevoelige, zeer kwetsbare gebieden aangewezen in de Omgevingsverordening (titel 5.3). In deze gebieden en een zone van 250 meter daar omheen gelden beperkingen voor veehouderijbedrijven. Nieuw vestiging is hier niet mogelijk en de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijbedrijven zijn beperkt.
De huidige drie 'groene wetten' (de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet) worden samengevoegd tot één nieuwe: de Wet natuurbescherming. Wij krijgen een grotere rol bij de uitvoering. We worden verantwoordelijk voor het verlenen van ontheffingen ter bescherming van soorten bij ruimtelijke ingrepen en we krijgen de bevoegdheid tot het in stand houden van het areaal aan houtopstanden.
Vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 stelt vergunningen verplicht voor activiteiten/projecten in of nabij een Natura 2000-gebied die mogelijk conflicteren met de bescherming van de natuurwaarden. Een Natuurbeschermingswet-vergunning kunnen wij separaat verlenen of als onderdeel van een omgevingsvergunning.
Programmatische aanpak Stikstof
In Natura 2000-gebieden gelden regels voor stikstofdepositie en -uitstoot. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werkt een aantal overheden samen om bij Natura 2000-gebieden de achteruitgang van de biodiversiteit, voor zo ver die het gevolg is van stikstofdepositie, tot staan te brengen en om te zetten in herstel, en om ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten met stikstofuitstoot in de buurt van die gebieden. In onze provincie is alleen Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek een gebied met beperkte ontwikkelingsruimte. De resultaten van de PAS worden nauwkeurig gevolgd. Waar nodig vindt bijsturing van de PAS plaats, zodanig dat de natuurdoelen te allen tijde worden gehaald.
Rijk en provincies hebben een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) opgesteld. De PAS is op 1 juli 2015 van kracht geworden, evenals een provinciale beleidsregel waarin de verdeling van PAS-ontwikkelingsruimte in het kader van de Natuurbeschermingswet vergunningverlening is geregeld.
Een flink aantal planten- en diersoorten in onze provincie, zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), valt onder Europese beschermingsrichtlijnen zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ons regulier natuurbeleid bevat doelen en maatregelen waar beschermde soorten van profiteren:
Ons reguliere beleid draagt zodoende bij aan verbetering van de leefomgeving van beschermde soorten. Hierdoor zijn minder gerichte maatregelen voor specifieke soorten nodig.
Als de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht wordt, worden wij verantwoordelijk voor de uitvoering van bijna alle natuurtaken. Daarbij hoort ook het verlenen van ontheffingen ter bescherming van soorten bij ruimtelijke ingrepen, waaronder de soorten die vanuit de Europese richtlijnen een beschermde status hebben. We hebben voor deze soorten een inspanningsverplichting, het Rijk is eindverantwoordelijk.
Het areaal aan houtopstanden wordt beschermd via de Boswet. De primaire bevoegdheid ligt nu nog bij het Rijk. Zodra de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht wordt, zullen wij deze bevoegdheid met bijbehorende taken krijgen. Wij kunnen nadere regels stellen over bijvoorbeeld (vrijstelling van) herplantplicht en de wijze van herplant.
Compensatie bij bescherming van Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de bos- en natuurgebieden daarbuiten, is geregeld via het 'Nee, tenzij, …'-principe. Dat houdt in dat aantasting van de specifieke landschapskenmerken en natuurwaarden van een gebied niet mag, tenzij er geen alternatief is én er een groot openbaar belang wordt gediend. Ingrepen worden dus zoveel mogelijk vermeden. Wanneer een ingreep onontkoombaar is, moet de initiatiefnemer:
Een en ander zoals bepaald in het 'Beleidskader Spelregels EHS' (zie Beleidskader).
In beschermde gebieden waarin landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.
Bescherming natuur- en landschapswaarden in agrarisch gebied
Natuurcompensatie
In het agrarisch gebied bevinden zich belangrijke natuurwaarden en daaraan gekoppelde landschapskenmerken. Daarbij gaat het voornamelijk om de kerngebieden van het provinciale weide- en akkervogelbeleid. Ook in deze gebieden geldt het 'Nee, tenzij …"-principe en het 'Beleidskader Spelregels EHS' voor eventuele mitigatie en compensatie. In (alle) beschermde gebieden waarin landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.
We vragen gemeenten om zich in beschermde gebieden terughoudend op te stellen bij het toestaan van nieuwe ingrepen en zo nodig mitigerende en compenserende maatregelen te nemen en dit in hun eigen beleid vast te leggen.
Uitgangspunten voor compensatie zijn:
Om het Natuurnetwerk Nederland (NNN) te realiseren kopen wij landbouwgronden, die wij (her)inrichten voor natuur en vervolgens als natuurgrond verkopen aan beheerders. Ons uitgangspunt daarbij is dat alle geïnteresseerde beheerders gelijke kansen krijgen. Vanuit het oogpunt effectief beheer willen wij versnippering van beheer en eigendom voorkomen. Dat doen we door te eisen dat beheerders met elkaar samenwerken als dat nodig is voor de natuurdoelen en de efficiëntie van het natuurbeheer en door met betrokkenen na te gaan of ruilen van percelen mogelijk is.
Grondeigenaren met gronden binnen het NNN, die hun grond niet willen verkopen, stimuleren we om hun landbouwgrond zelf om te vormen naar natuur. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de subsidiemogelijkheden van onze 'Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap' (SKNL). Wij ondersteunen eigenaren/ beheerders van natuurgebieden om een op natuurdoelen afgestemd beheer te voeren. Daartoe verlenen wij subsidies aan natuurterreinbeherende organisaties en particulieren.
Wij vinden dat natuurgebieden toegankelijk en beleefbaar moeten zijn. Om die reden stimuleren wij dit. In onze provincie zijn vrijwel alle natuurgebieden vrij toegankelijk. Alleen als er sprake is van zeer kwetsbare natuur of om redenen van privacy wordt hiervan afgeweken.
Wij inventariseren de wensen van natuurterreinbeheerders en lokale- en provinciale belangenorganisaties voor fietspaden, wandelpaden, kanoroutes, natuurobservatiepunten e.d. Wij nemen deze wensen mee in onze integrale inrichtingsprojecten. We besteden aandacht aan specifieke doelgroepen als ouderen, mindervaliden en gezinnen met jonge kinderen. Hierbij houden we rekening met verstoringsgevoeligheid en kwetsbaarheid van de natuur.
Wij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en monitoring van het natuurbeleid, zowel wat betreft de natuurwaarden binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Wij dragen zorg voor de natuurgegevens die volgen uit:
De rapportageverplichtingen bestaan uit een zesjaarlijkse kwaliteitsanalyse van het NNN, evaluatie van de Natura 2000-beheerplannen en het agrarisch natuurbeheer. Eens in de vier jaar evalueren we het provinciaal natuur- en landschapsbeleid integraal in de 'Toestand van Natuur en Landschap'.
Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
Ons klimaat verandert, de zeespiegel stijgt en het is vaker extreem nat of extreem droog. Dit heeft gevolgen voor hoe we ons moeten beschermen tegen water. Dit probleem is afgelopen jaren onderzocht in het Deltaprogramma. De uitkomsten van het Deltaprogramma zijn voor Nederland vertaald in het Nationale Waterplan. De hoofdlijnen hierin zijn:
Wij vertalen deze hoofdlijnen in ons beleid. We richten ons op slimmere combinaties van functies rondom de zeedijken. Daarmee willen we het kustgebied ook aantrekkelijker en beter toegankelijk te maken. We willen hiermee de Waddenzee als werelderfgoed beter ontsluiten voor recreatie en toerisme. Daarnaast stimuleren we voor veen- en laaggelegen gebieden ruimtelijke maatregelen ter voorkoming van onder meer wateroverlast en onveiligheid. De gevolgen van de gaswinning voor onze waterveiligheid worden onderzocht. Indien nodig, worden versterkende maatregelen getroffen.
100% bescherming tegen water is niet mogelijk, daarom hebben we vastgelegd met welke frequentie wateroverlast mag optreden. De normen voor de regionale keringen zijn vastgesteld op basis van de studie 'Droge Voeten 2050'. Voor de regionale watersystemen bepalen wij de norm en helpen we (door onder andere ruimte te reserveren) de waterschappen bij het behalen van de doelstellingen.
Voor mogelijke waterbergingsgebieden zijn we verantwoordelijk voor het aanwijzen van de gebieden, hierbij maken we onderscheid tussen waterbergings-, noodbergings- en zoekgebieden.
Voor de zeekeringen stelt het Rijk de normen vast en reserveren wij de ruimte voor de realisatie.
Het Werelderfgoed Waddenzee ligt achter de dijk: de potenties die het onmiskenbaar heeft kunnen beter worden benut. Dat vraagt om een andere manier van kijken: de dijk niet als scheidslijn zien, maar als onderdeel van een brede overgangszone tussen land en wad, als aanjager voor de beleving en (op bescheiden schaal) vermarkten van het werelderfgoed.
Langs onze kust moeten de volgende zeedijken de komende jaren verbeterd worden:
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de kustverdediging. Ze beheren de zeedijken en zorgen dat deze aan de normen, die door het Rijk zijn vastgesteld, voldoen. Wij zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing hiervan. We zorgen ervoor dat er voldoende ruimte is voor het waterschap om de zeedijken te beheren en te versterken. Er zijn goede mogelijkheden om natuur, landbouw en recreatie te koppelen aan dijkversterkingsprojecten. Wij hebben hiervoor in de Omgevingsverordening een waterkeringszone ruimtelijk vastgelegd (titel 2.7).
In de opgave Waddengebied zijn de voorziene ontwikkelingen en nieuwe mogelijkheden uitgewerkt voor de hele kustzone.
Waterkeringszone
Om in de toekomst de primaire waterkering tegen de laagste maatschappelijke kosten te kunnen versterken, is ter weerszijden van de primaire waterkering een waterkeringszone bestemd. De waterkeringszone is aan iedere zijde van de primaire waterkering 100 m breed en is onderverdeeld in:
Om in de waterkeringszone activiteiten te voorkomen die onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen met zich meebrengen en/of de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, zijn in de Omgevingsverordening bepalingen opgenomen (titel 2.7).
Het waterschap Noorderzijlvest versterkt de Lauwersmeerdijk in de komende jaren. Dit werk willen we combineren met maatregelen gericht op het beheersen van de geulen. Wij vinden het van belang dat de belangrijke havenfuncties (visserij, recreatie) zo min mogelijk in het gedrang komen. Daarom zullen wij de werkzaamheden afstemmen met de partners in het gebied.
De zeedijk van de Noordelijke kust voldoet aan de norm. Er ligt hier een ruimtelijke opgave om de kust en het kwelderland op selectieve plaatsen bereikbaar te maken, zoals bij Noordpolderzijl. Indien deze dijk versterkt moet worden, kan dit net zoals bij de Dollarddijk in combinatie met kwelderontwikkeling.
In de opgave Waddengebied zijn de voorziene ontwikkelingen en nieuwe mogelijkheden uitgewerkt voor de hele kustzone. Binnen de Eems-Dollard is de visie op kustontwikkeling nader uitgewerkt in het icoonproject 'Vitale kust Eems-Dollard', als onderdeel van het programma 'Ecologie en economie in balans'. Hieronder wordt ingegaan op onderdelen van dit icoonproject.
Het dijktraject Eemshaven-Delfzijl-Punt van Reide leent zich voor combinatie van waterveiligheid, natuur, innovatieve landbouw en recreatie. Doel is om op innovatieve wijze de kustzone te versterken met materiaal uit de Eems-Dollard, gecombineerd met natuurontwikkeling en innovatieve landbouw.
In 2016-2018 versterkt waterschap Noorderzijlvest het dijktraject Eemshaven-Delfzijl. Samen met het waterschap, de gemeenten Eemsmond en Delfzijl en de maatschappelijke organisaties onderzoeken we hoe we bovengenoemd combinatiedoel (breed dijkconcept) kunnen realiseren.
Rondom Delfzijl wordt langs de kust een aantal projecten uitgewerkt, gericht op verhogen van de veiligheid, natuurherstel en een aantrekkelijker centrum. Voor dit project werken we samen met de partners binnen het project Marconi.
Tussen Delfzijl en Termunten verkent het Groninger Landschap hoe met natuur en/of innovatieve landbouw de overgang tussen de zee en het land verbeterd kan worden.
Het waterschap Hunze en Aa's werkt aan een plan om de Dollarddijk aan de buitenzijde te versterken (tussen 2020 en 2030). Langs de Dollarddijk ligt een goed ontwikkeld kwelderlandschap. Wij zijn verantwoordelijk voor de kwelders die onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Tevens zijn we verantwoordelijk voor de benodigde vergunningen en procedures voor zowel de natuuropgave als de dijkversterkingsopgave. Wij willen de dijkversterking ook combineren met natuurontwikkeling op de kwelders.
Het regionale watersysteem zorgt voor de aanvoer van zoetwater en de afvoer van overtollig regenwater. Het bestaat uit het boezemwater (de grotere meren en kanalen) en de watergangen die daarmee, via stuwen of gemalen, in verbinding staan.
Wateroverlast en waterveiligheid
Vanuit het regionale watersysteem kan op verschillende manieren wateroverlast optreden:
Voor beide vormen van wateroverlast hebben wij normen en regels vastgesteld in de Omgevingsverordening (titel 3.2 en 3.3).
Voor regionale waterkeringen zijn er normen voor de hoogte en de stabiliteit. De veiligheidsnormen zijn gebaseerd op schade, die kan ontstaan in een gebied als gevolg van een doorbraak van een kering. Bebouwd gebied krijgt een hogere norm dan landbouwgebied.
Hoogte regionale waterkeringen
Voor het merendeel van de regionale waterkeringen geldt voor de hoogte een minimale veiligheidsnorm van 1:100. Langs de Eemskanaal- en Dollardboezem, de Electraboezem en het Lauwersmeer ligt een aantal kadetrajecten met een veiligheidsnorm van 1:300 of 1:1.000. Vóór 1 januari 2020 moeten de regionale waterkeringen voldoen aan de veiligheidsnorm voor de hoogte.
Wij houden toezicht op de uitvoering van het beleid door de waterschappen.
Stabiliteitseisen regionale waterkeringen
Voor de stabiliteit van de regionale waterkeringen willen wij een minimale veiligheidsnorm van 1:100. Tot 1 januari 2023 onderzoeken de waterschappen welke maatregelen nodig zijn om de regionale waterkeringen aan deze norm of aan de norm van 1:300 en 1:1.000 te laten voldoen en wat daarvan de kosten zijn. Daarna stellen wij in overleg met de waterschappen de normen voor de verschillende kadetrajecten vast.
De regionale waterkeringen moeten vóór 1 januari 2029 voldoen aan de (nieuwe) veiligheidsnorm.
Hogere normen voor enkele regionale waterkeringen
Voor enkele regionale keringen stellen wij een hogere norm vanwege de aanwezigheid van gasinfrastructuur. Het treffen van maatregelen om aan deze norm te voldoen beschouwen wij als een (gedeelde) nationale verantwoordelijkheid.
Voor het geval bij overvloedige neerslag het regionale watersysteem het regenwater niet kan bergen, moeten wij gebieden achter de hand hebben voor waterberging. Voor het gebruik van grootschalige waterbergingsgebieden hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.7).
De komende jaren worden de volgende waterbergingen gerealiseerd:
Deze gebieden zijn met uitzondering van waterbergingsgebied Meerstad uiterlijk in 2025 ingericht. Waterbergingsgebied Meerstad is uiterlijk in 2030 ingericht.
Bergingsgebieden zijn bedoeld om bij wateroverlast (hoge boezemwaterstanden) boezemwater gecontroleerd in te laten en tijdelijk te bergen om overstromen of doorbreken van boezemkaden elders te voorkomen. Zo mogelijk geven we bergingsgebieden ook andere functies (bijv. natuur, recreatie).
Bergingsgebieden worden vaker dan gemiddeld één keer in de honderd jaar ingezet.
Wij hebben regels voor het gebruik van de grond in bergingsgebieden opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.7).
Noodbergingsgebieden fungeren als extra waterbergingsgebieden, voor die situaties waarin alle waterbergingsgebieden al in gebruik zijn en nog meer tijdelijke bergingscapaciteit nodig is. Noodbergingsgebieden worden gemiddeld één keer in de 100 jaar of minder vaak ingezet.
Wij hebben regels voor het gebruik van de grond in noodbergingsgebieden opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.7).
Rond Meerstad hebben wij een zoekgebied aangewezen voor eventueel toekomstige noodberging.
In onze provincie zijn we primair beschermd tegen overstromingen door de eerste laag (de dijken). Aanvullend wapenen we ons met een 'waterrobuuste inrichting' tegen (schade door) overstromingen. Dat doen we langs drie sporen:
We willen gebieden aanwijzen waar het watersysteem meer leidend is bij het toekennen van de functie. Dit is onder meer bij veengebieden die bij lage peilen steeds verder zakken (kaart 5 Water, aandachtsgebieden veenoxidatie) en bij laaggelegen gebieden die gevoelig zijn voor wateroverlast en waar waterrobuust gebouwd moet worden (kaart 5 Water, laaggelegen gebieden). Samen met de waterschappen onderzoeken we de gebieden die zich hiervoor lenen en of wij hiervoor ruimtelijke voorwaarden moeten vastleggen. We willen hiermee onder andere veenoxidatie voorkomen.
We vertrouwen op onze waterkeringen, maar tegelijk zijn we waakzaam voor ontwikkelingen die de risico’s in het kader van de waterveiligheid doen toenemen. We hebben laaggelegen gebieden aangewezen (kaart 5 Water, laaggelegen gebieden) waar nieuwbouw in principe waterrobuust plaats moet vinden. Met deze inzet ondersteunen we het instrument van de ‘watertoets’ van de waterschappen.
Wij spannen ons in om de buitendijks gelegen haventerreinen van Lauwersoog, Noordpolderzijl, Eemshaven, Delfzijl en Termunten dusdanig in te richten dat deze slechts zelden getroffen worden door wateroverlast.
Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water
Voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater is voor allerlei functies van belang. Samen met de waterschappen en gemeenten zijn we verantwoordelijk om dat ook werkelijk te realiseren. We stellen doelen vast voor de kwaliteit en hoeveelheid water voor verschillende functies, beschermen het grondwater, stellen eisen aan het gebruik van specifieke wateren en houden rekening met mogelijke toekomstige ontwikkelingen (zoals energiewinning). Schoon water is van belang als drinkwater en voor de biodiversiteit, maar heeft ook een belangrijke recreatieve functie als het gaat om zwemwater en vaarwegen.
Onze taken:
We willen als regio meer zelfvoorzienend worden. Wij nemen of stimuleren samen met de waterschappen maatregelen die de vraag naar zoet water kunnen verkleinen. Zoals:
Daarnaast overleggen we met de waterschappen over de beschikbaarheid van zoet water en de mate van zelfvoorzienendheid.
Onze watervoorziening is afhankelijk van de neerslag en van aanvoer van IJsselmeerwater. In zeer droge periodes kan er in het IJsselmeer een tekort aan water ontstaan. Op dat moment treedt de verdringingsreeks in werking, waarin geregeld is welke zoetwaterafhankelijke functies nog wel water krijgen en welke niet. Deze regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.3).
De doelstellingen voor de waterkwaliteit uit de Kaderrichtlijn water (KRW) zijn door Provinciale Staten vastgesteld. Uiterlijk in 2027 moeten deze doelstellingen gehaald zijn.
De komende jaren werken we intensief samen met de waterschappen en andere gebiedspartners aan het natuurlijker inrichten van de watersystemen, zie hiervoor Factsheets.
De geplande maatregelen in 2016-2021 richten zich voornamelijk op:
Wij stellen jaarlijks zwemwaterlocaties binnen onze provincie vast. De waterschappen of Rijkswaterstaat controleren deze op zwemwaterkwaliteit en rapporteren aan ons. De betreffende beheerder (particulier of gemeente) is verantwoordelijk voor het beheer van de locatie.
Wij beschermen diepe plassen en meren vanwege hun hoge waterkwaliteit. Hiertoe hebben wij een afwegingskader voor het (toekomstig) gebruik van diepe plassen en meren opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.13).
Bescherming grondwater
Waterschappen beheren het ondiepe grondwater, wij het diepe. De Europese Kaderrichtlijn water (KRW) is uitgangspunt voor ons grondwaterbeheer. Voor de bescherming van het grondwater stellen wij doelen en regels en ontwikkelen wij beleid voor het zorgvuldig gebruik ervan.
Drinkwaterwinning
Wij beschermen de drinkwaterwinningen uit grondwater door het aanwijzen van beschermingszones. Dit zijn grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden en gebieden met verbod op fysische bodemaantasting (boringvrije zones). De KRW formuleert voor de drinkwaterwinningen twee doelstellingen:
Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.4).
Vergunningen
Ter bescherming van het grondwater zijn provinciale vergunningen vereist voor:
Wij hebben hiervoor regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.4).
Grondwater voor laagwaardig gebruik
Grondwater willen we niet verspillen. Bij laagwaardig gebruik (industrie/landbouw) van grondwater, stimuleren wij de overstap naar oppervlaktewater. Dit hoeft niet als aannemelijk gemaakt kan worden dat er geen negatieve effecten optreden en dat de grondwatervoorraad op peil blijft.
Grondwaterkwaliteit
Onze milieudoelstelling voor het diepe grondwater is het bereiken van de goede chemische en kwantitatieve toestand in 2021.
Onze provincie is opgedeeld in vier grondwaterlichamen:
Deze grondwaterlichamen hebben elk hun specifieke kenmerken en daarmee ook hun specifieke toestand, kwaliteitseisen/doelen en maatregelen om aan deze eisen/doelen te voldoen. De toestand, doelen en maatregelen zijn opgenomen in factsheets (zie Factsheets).
Rond de drinkwaterwinningen (Onnen-De Punt, Sellingen, Bellingwolde) bevinden zich grondwaterbeschermingsgebieden. Activiteiten die de kwaliteit van het grondwater kunnen verslechteren, zijn hier verboden. Dat geldt ook voor het gebied en de oevers langs de Drentsche Aa rondom en stroomopwaarts van het innamepunt (net over de grens in de provincie Drenthe) van de drinkwateronttrekking in de Drentsche Aa. Wij hebben hier regels over opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.4).
In waterwingebieden zijn in principe alleen activiteiten toegestaan, die direct of indirect samenhangen met de drinkwaterproductie. Activiteiten, die schadelijk kunnen zijn voor de grondwaterwinning zijn hier verboden, zoals het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen, het diep graven of boren en het lozen van schadelijke stoffen op of in de bodem. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.4).
Sommige drinkwaterwinningen zijn minder kwetsbaar voor verontreinigingen omdat er een kleilaag boven het drinkwaterreservoir zit. In dat geval richt onze bescherming zich op het behouden van die kleilaag door te voorkomen dat de kleilaag wordt doorboord. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 3.4).
Zorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal
Ons mobiliteitsbeleid heeft tot doel om ruimtelijke functies met elkaar te verbinden zodat mensen en goederen zich vlot, veilig en duurzaam van de ene naar de andere plek kunnen verplaatsen. Een goede bereikbaarheid van steden en dorpen is van belang voor de leefbaarheid en verdere ontwikkeling van onze provincie. Wij richten ons op een slim en duurzaam vervoersnetwerk.
Wij bieden samen met het Rijk, de gemeenten en de vervoerbedrijven een sterk basisnetwerk van openbaar vervoer, fietsroutes, wegen en vaarwegen. Doordat in dit netwerk de modaliteiten onderling zijn verknoopt, biedt dit een brede schakering aan verplaatsingsmogelijkheden.
In de kern gaan wij er vanuit dat mensen zelf bepalen hoe ze hun vervoersbehoefte uitvoeren en daarvoor bieden wij een aantal basisfaciliteiten aan. Waar nodig en voor zover wij dat kunnen, grijpen we in het gebruik in, omwille van het algemeen belang, bijvoorbeeld om onveiligheid, hinder en verkeersopstopping te beperken. Ook stimuleren wij mensen in het kader van ons streven naar duurzaamheid/vergroening om gebruik te maken van schone vervoermiddelen. Wij bevorderen afspraken met grote werkgevers en onderwijsinstellingen om de keuze van vervoermiddelen te beïnvloeden.
Informatietechnologie voegt daar letterlijk een dimensie aan toe en is hiermee verweven. Het helpt de reiziger en ons als wegbeheerder om het beschikbare netwerk efficiënt en effectief te gebruiken. Maar wij verwachten dat het mensen ook kan helpen om hun vervoersvraag anders te organiseren, daar waar regulier openbaar vervoer of specifiek doelgroepenvervoer financieel niet op de huidige manier volgehouden kunnen worden. Ook verandering in de vraag naar vervoer draagt bij aan deze noodzaak. Niet in de laatste plaats is het doel ook om functies digitaal snel met elkaar te verbinden, om daarmee goede vestigingsvoorwaarden te bieden.
Onze rol, samen met de andere bestuurslagen, bestaat uit het bieden van basisfaciliteiten van voldoende kwaliteit:
Onze rol bestaat voorts uit het waar nodig reguleren van het gebruik om:
Tot ongeveer 2020 realiseren wij een omvangrijk pakket maatregelen voor verbetering van weg-, fiets- en openbaar vervoer. Bij nieuwe projecten besteden wij expliciet aandacht aan duurzaamheid. Infrastructuurmaatregelen proberen wij steeds zo goed mogelijk in te passen in de omgeving en ook visuele kwaliteit van zichzelf te geven, passend bij het eigen karakter van stad, dorp of landschap. Ook verkennen wij steeds of en hoe we er tegelijk ook andere belangen, zoals recreatie en natuur, aan kunnen koppelen.
Voor verbetering van de regionale bereikbaarheid van de stad Groningen wordt het ringwegennet met een gezamenlijke inspanning ongelijkvloers gemaakt en het systeem van stedelijke en regionale aanrijroutes verder geoptimaliseerd. Met verkeersmanagement wordt de beschikbare infrastructuur beter benut. Voor niet-noodzakelijk autoverkeer worden door middel van vervoermanagement, verbeteringen in de openbaar vervoerinfrastructuur en de dienstregeling, uitbreiding van P+R en nieuwe impulsen voor het gebruik van de (elektrische) fiets goede alternatieven aangeboden.
Na 2020 komen nog enkele majeure projecten tot uitvoering, zoals de Westelijke Ringweg Groningen en vervolgmaatregelen op het spoor Groningen-Bremen om de reistijd verder te verkorten. Wat betreft nieuwe grotere investeringen verwachten we een verschuiving van nieuwbouw naar instandhouding en vervanging, en van wegen naar vaarwegen inclusief de daarin opgenomen kunstwerken (brug, tunnel etc). Binnen het regulier onderhoud (Meerjarenprogramma provinciale infrastructuur) zijn hiervoor geen middelen beschikbaar.
Momenteel (voorjaar 2016) wordt bezien in hoeverre in de komende jaren extra structurele middelen beschikbaar kunnen komen (VJN 2016) om de onderhoudsachterstand in de nabije toekomst geleidelijk weg te kunnen werken.
Wij verwachten dat wij de komende jaren afspraken met het Rijk kunnen maken over de vervanging van de bruggen over het Eemskanaal en de bouw van een nieuwe zeesluis in Delfzijl (Rijksinfrastructuur).
Tot slot vinden wij verbetering van de digitale bereikbaarheid, vooral in het buitengebied, van belang.
Het openbaar vervoer netwerk (OV-netwerk) bestaat uit:
Onder het HOV vallen de trein, de Qliners en Q-links. Dit HOV heeft een hogere kwaliteit en frequentie dan de basislijnen. De bediening met het HOV gebeurt veelal tussen 6.00 uur en 24.00 uur en heeft overdag een frequentie van tweemaal per uur.
Met de basislijnen bieden wij busverbindingen vanuit het landelijk gebied naar de regionale centra, de regionale spoorlijnen en HOV-buslijnen. Deze kennen over het algemeen een lagere frequentie en korte bedieningsperiode dan het HOV.
Niet overal zijn voldoende reizigers om de hele dag door vaste lijndiensten te verzorgen. Die gebieden bedienen wij met aanvullend vervoer. In onderstaande figuur is het huidige netwerk openbaar vervoer weergegeven.
Naast de OV-lijnen zijn de knooppunten van belang in het netwerk. Om spoor, HOV-bus, basislijnen en aanvullend vervoer op elkaar te laten aansluiten, zetten we in op opwaardering van de bestaande knooppunten tot ketenknooppunten, plekken waarvandaan je snel en vaak met OV naar de belangrijkste bestemmingen kunt reizen. Het zijn de kiss and ride plekken voor het OV. Idee is dat bijvoorbeeld het publiek vervoer van en naar deze ketenknooppunten gaat rijden op die plekken en tijdstippen dat er geen reguliere busdienst rijdt. Deze vraagafhankelijke voorziening wordt ondergebracht bij de aanbesteding publiek vervoer die op dit moment in voorbereiding is bij de gemeenten.
Daarnaast dienen de ketenknooppunten ook overstappen tussen verschillende vervoermodaliteiten te faciliteren, waarbij de combinatie fiets-OV een belangrijke zal zijn en verder de overstap van auto op OV. Hierdoor krijgen de haltes die de status krijgen van ketenknooppunt dus een belangrijke plek in het OV-netwerk. Vandaar dat het onze ambitie is op deze haltes extra aandacht te besteden aan prettig wachten, sociale veiligheid, reisinformatie en ook mogelijkheden om je (elektrische) fiets veilig te stallen of op te laden.
Gebaseerd op bovenstaande OV-netwerk hebben wij een Basisnetwerk OV opgesteld. Dat de ruggengraat van het OV-systeem dient te zijn. Het Basisnetwerk OV is dat deel van het OV-netwerk dat gegarandeerd is voor de komende 10 jaar en dat onontbeerlijk is voor een goed functionerend OV-systeem. De ketenknooppunten nemen naast de lijnen nog een bijzondere positie in binnen het OV-netwerk. Zij zullen de schakel gaan vormen tussen het openbaar vervoer, publiek vervoer en andere vervoermodaliteiten. Vandaar dat wij hebben gekozen voor een Basisnetwerk OV dat een goede ruggengraat is voor het OV-netwerk en alle ketenknooppunten met elkaar verbindt. Op onderstaande afbeelding is het Basisnetwerk OV weergegeven.
Wij kiezen voor een Basisnetwerk OV dat bestaat uit alle spoorlijnen, de HOV-lijnen, aangevuld met de meeste basislijnen, zodat alle ketenknooppunten aan het Basisnetwerk OV liggen.
Op de kaart Basisnetwerk openbaar vervoer zijn ook een aantal provinciegrensoverschrijdende lijnen te zien, die conform onze systematiek behoren tot het Basisnetwerk OV. Voor het deel dat deze lijnen in een buurprovincie liggen, zijn wij geen bevoegd gezag. Hetzelfde geldt ook voor het spoor richting Leer. Uiteraard zijn wij wel met de provincies Drenthe en Fryslân en het Landeschnahverkehrgesellshaft Niedersachsen in gesprek over het lijnennetwerk.
Voor het Basisnetwerk OV garanderen wij onderstaande minimale bediening, conform de huidige situatie. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat de bediening zich hiertoe beperkt. Er zijn vele lijnen waarbij de frequentie in de huidige situatie hoger is dan onderstaande minimale bediening. Uiteraard blijft dit zo, zolang de vraag dit rechtvaardigt of het beleid dit heeft bepaald.
bediening |
minimaal per uur (p.u.) |
|
Spoorlijnen1 |
6-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
HOV-buslijnen |
6-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
zware basislijn2 |
7-24u |
ma-vr 2 keer p.u. (7-19u), daarbuiten 1 keer p.u. |
basislijn |
7-24u |
1 keer p.u. |
1 Met uitzondering van Winschoten-Nieuweschans/Leer en Roodeschool-Eemshaven (lagere frequentie).
2 Met uitzondering van Ulrum-Lauwersoog (lagere frequentie).
Ten aanzien van dit Basisnetwerk OV dient nog wel opgemerkt te worden dat de ketenknooppunten zoals die op de kaart Basisnetwerk openbaar vervoer zijn weergegeven indicatief zijn. De exacte uitwerking van de ketenknooppunten vindt nog plaats in het kader van het vormgeven van het publiek vervoer door de gemeenten en dient nog nader afgestemd te worden met de gemeenten. Het zou dus goed kunnen, dat hierin nog enkele wijzigingen plaatsvinden. Wat ons betreft blijft het uitgangspunt echter overeind staan, namelijk dat alle ketenknooppunten minimaal ontsloten worden met één OV-lijn die onderdeel is van het Basisnetwerk OV.
Daarnaast kiezen wij er voor om de HOV-lijnen op lijnniveau vast te leggen en de basislijnen op verbindingsniveau. Dit houdt in dat de HOV-lijnen routevast zijn, maar dat er wel mogelijkheden zijn om haltes toe te voegen of te verwijderen indien vanuit bijvoorbeeld ruimtelijke of demografische ontwikkelingen daar aanleiding toe is. Voor de basislijnen geldt dat de verbinding tussen de betreffende ketenknooppunten gegarandeerd is, maar dat de route en ook de haltes (net als bij de HOV-lijnen) kunnen wijzigen. Het wijzigen van routes en/of haltes gebeurt uiteraard in afstemming met de betrokken wegbeheerders (gemeenten en/of provincie).
Met de keuze voor dit Basisnetwerk OV hebben wij ook moeten constateren dat niet alle basisvoorzieningen aan dit Basisnetwerk OV liggen. Maar zoals eerder aangegeven bestaat het OV-netwerk uit meer dan het Basisnetwerk OV. Met de overige lijnen zullen wij zorgdragen voor een goede aansluiting van bijvoorbeeld middelbare scholen op het Basisnetwerk OV. Wij vinden namelijk dat deze basisvoorzieningen ontsloten dienen te worden en blijven door middel van openbaar vervoer. Met het huidige OV-netwerk worden deze basisvoorzieningen ook ontsloten. Hoe dit op de lange termijn wordt vormgegeven, is afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen. Wij verwachten echter wel dat er van het Basisnetwerk OV een structurerende werking uitgaat. Immers door dit Basisnetwerk OV voor de komende 10 jaar te garanderen, is het voor voorzieningen aantrekkelijker om zich aan het Basisnetwerk OV te vestigen.
Wij zetten in op versterking van dit Basisnetwerk OV als ruggengraat van het OV-netwerk. We willen de reistijd op de internationale verbinding met Bremen halveren. Ook willen we de reistijd Groningen-Zwolle verkorten, zodat er betere aansluitingen ontstaan in zowel Zwolle als Groningen, waarmee Groningen ook ten volle kan profiteren van de Hanzelijn. De financiële middelen uit het RSP en de zogeheten motie Koopmans11 stellen ons in staat om samen met het Rijk aan het realiseren van deze ambities te werken. Daarbij bekijken wij ook of het goederenvervoer per trein van de maatregelen kan profiteren.
Binnen onze provincie werken we aan een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk (HOV-spoor en -bus). Door het koppelen van HOV-assen via OV-knooppunten en P+R-locaties worden zoveel mogelijk belangrijke woon- en werkgebieden en economische toplocaties goed bereikbaar: vaak rechtstreeks, maar in principe met maximaal één overstap. Het overige openbaar busvervoer sluit op deze ruggengraat aan bij de stations en OV-knooppunten.
Wij willen ons openbaar vervoer stimuleren en duurzamer maken, dat wil zeggen betaalbaar voor reizigers, schoner en toekomstvaster (efficiënt, lagere kostprijs, meer elektrisch in plaats van diesel). Wij willen het openbaar vervoergebruik stimuleren door in te zetten op specifieke doelgroepen, zoals ouderen, gezinnen en scholieren. Tegelijk willen wij met gedragsbeïnvloeding bereiken dat er in de spits in bus en trein ruimte komt voor forenzen die anders met de auto naar de stad zouden reizen (Beter Benutten).
Onze ambities op een rij:
11 Tweede Kamer 27658, nr. 41
Wij zijn opdrachtgever voor het regionaal personenvervoer over het spoor. Wij bepalen aan welke eisen het regionaal spoorvervoer moet voldoen en besteden dat aan. Voor verbetering van de treindiensten Groningen- Zwolle werken wij samen met het Rijk, dat opdrachtgever is voor het hoofdspoorwegnet.
Wij reserveren ruimte voor:
De spoorverbinding Veendam-Stadskanaal wordt op bestaand tracé gerealiseerd. Daarom hoeft hiervoor geen tracéreservering te worden opgenomen. Als het lukt om de spoorverbinding Veendam-Stadskanaal te realiseren, dan zullen wij daarna overwegen of wij de mogelijkheid voor aanleg van de spoorverbinding Stadskanaal-Emmen gaan onderzoeken.
Wij hebben de tracéreserveringen spoorverbindingen opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Wij reserveren ruimte voor de mogelijke aanleg van de Oostboog Veendam. Het zoekgebied voor deze spoorverbinding nemen wij op in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Als opdrachtgever voor het regionaal personenvervoer per spoor zien wij erop toe dat de vervoerder zich aan de in de concessie vastgelegde afspraken houdt over onder meer stiptheid, voldoende capaciteit, voldoende zitplaatsen en ritfrequenties.
Onze toekomstambities op het bestaande spoor zijn benoemd in de HOV-visie bij de geactualiseerde Netwerkanalyse Groningen-Assen 2013 en vloeien voort uit het Programma Noord-Nederland dat samen met de andere noordelijke provincies, het Rijk, de NS en Prorail is gemaakt. Onze toekomstambities in de HOV-visie samengevat:
Tevens zetten wij ons in om het probleem van de onbeveiligde overgangen op te lossen.
Wij zijn opdrachtgever voor het openbaar personenvervoer per bus. Wij bepalen aan welke eisen het busvervoer moet voldoen en besteden het busvervoer aan. Samen met de provincie Drenthe en de gemeente Groningen hebben wij de uitvoering van die taak neergelegd bij het Openbaar vervoerbureau Groningen-Drenthe (OV-bureau).
Via het OV-bureau verlenen wij de concessies, zien wij toe op een correcte uitvoering daarvan en zoeken wij constant naar mogelijkheden voor verbetering van de dienstverlening.
Op hoofdlijnen is onze strategie voor het busvervoer:
De HOV-buslijnen zijn onderdeel van het HOV-netwerk waarmee wij de regio, de stad Groningen en de andere economische kerngebieden verbinden. Om de doorstroming op en de kwaliteit van de HOV-busassen in de stad Groningen te verbeteren, worden verschillende infrastructurele maatregelen getroffen: van vrije busbanen of een bustunnel tot opwaardering van haltes. Over maatregelen in de stad hebben wij afspraken gemaakt met de gemeente Groningen. Buiten de stad verbeteren wij met de provincie Drenthe en de gemeenten Leek en Noordenveld de doorstroming en kwaliteit op de HOV-corridors Leek-Groningen en Roden-Groningen.
Met de basislijnen bieden wij busverbindingen vanuit het landelijk gebied naar de regionale centra, de regionale spoorlijnen en HOV-buslijnen.
Niet overal zijn voldoende reizigers om vaste lijndiensten te verzorgen. Die gebieden bedienen wij met aanvullend vervoer. Wij streven naar een hoger gebruik van het HOV- en basislijnen door reizigers met een doelgroepenindicatie. Wij denken dat een verdergaande organisatorische integratie noodzakelijk is van het aanvullend openbaar vervoer en het doelgroepenvervoer waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn, omdat anders de vervoersstromen aan de ene kant en de financiële middelen aan de andere kant te beperkt zijn (publiek vervoer). We spelen hierbij in op de veranderende vraag. Wij willen op een efficiënte en duurzame manier inspelen op de vervoersvraag. Met het OV-bureau, de gemeenten en lokale gemeenschappen bekijken wij hoe we verschillende vervoersbehoeften, - systemen en financieringsbronnen kunnen bundelen.
Organisatievraagstuk
Door de trek naar de stad Groningen en de krimp in het omliggende gebied staat de leefbaarheid van het landelijk gebied onder druk. Om het ommeland ook op langere termijn leefbaar te houden moeten voorzieningen – die zich steeds meer in de stad en de grotere kernen concentreren – goed bereikbaar blijven.
Door de krimp en de onder druk staande (rijks)bijdrage wordt het steeds moeilijker om het openbaar vervoer in de plattelandsgebieden op niveau te houden. Traditionele buslijnen met standaardbussen en vaste frequenties zijn niet geschikt om in de veranderende vervoersbehoefte te voorzien. Tegelijk zien we dat er ook verschillende vervoerssystemen voor specifieke doelgroepen bestaan, die uit verschillende bronnen worden gefinancierd.
Het vervoer in de krimpgebieden is vooral een organisatievraagstuk: hoe kunnen we verschillende vervoersbehoeften, -systemen en financieringsbronnen bundelen? Mogelijk ook met vormen van goederentransport? En hoe kan de verbinding van vraag en aanbod dan het best geregeld worden?
Samen met de gemeenten en de lokale gemeenschappen gaan wij op zoek naar nieuwe, flexibele oplossingen voor het vervoervraagstuk. Initiatieven van onderop waarbij bijvoorbeeld burgers elkaar onderling vervoersoplossingen aanbieden, bijvoorbeeld via apps, passen hier prima in. Wij hebben met het Rijk afgesproken om gezamenlijk met de provincies Fryslân en Drenthe onderzoek te doen naar (betaalbare) bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen vanuit de krimpregio's.
Verantwoordelijkheid instellingen
Tot op heden beschouwen instellingen openbaar vervoerverbindingen als vanzelfsprekendheid. Bij locatiekeuze, samenvoeging en verplaatsing van bijvoorbeeld onderwijs-, welzijns- of zorginstellingen wordt er van uitgegaan dat de overheid, ongeacht de kosten, voor iedere mobiliteitswens een oplossing zal leveren. Dit is niet meer haalbaar en -uit oogpunt van optimale aanwending van middelen- soms ook niet wenselijk. Instellingen dienen dan ook zelf verantwoordelijkheid te nemen door de logistiek van hun bezoekers/gebruikers zwaar mee te wegen bij vestigingsplaatskeuzes.
De kwaliteit van een openbaar vervoersysteem hangt sterk af van hoe bus, trein, auto, (brom)fiets en benenwagen als één samenhangend netwerk functioneren. Belangrijk hierin zijn haltes, stations, transferiums en P&R's. Dat zijn knooppunten waar mensen de overstap van de ene naar de andere vervoerwijze kunnen maken. Provincie, Rijk en gemeenten zijn elk voor een deel van deze knooppunten verantwoordelijk. Door goede afspraken werken wij er aan mee dat het geheel als een goed netwerk functioneert.
In ons nieuw bushaltebeleid leggen wij vast welke voorzieningen wij op de haltes en OV-knooppunten willen aanbieden. Dat behelst ook voorzieningen voor de toegankelijkheid van fietsers en voetgangers.
Fietsen is gezond, goed voor het milieu en vraagt weinig ruimte. Wij stimuleren het gebruik van de fiets door het op orde houden en verbeteren van de fietsinfrastructuur, de aanpak van de verkeersonveiligheid, het faciliteren van ketenmobiliteit, het promoten van de bestaande voorzieningen en mogelijkheden en het stimuleren van gemeenten om dit samen met ons te doen. Wij hebben dit beleid uitgewerkt in onze Beleidsnota Fiets (2012).
De hoofddoelen van ons fietsbeleid zijn:
Deze hoofddoelen hebben wij concreter uitgewerkt als volgt:
Wij zien dat de opkomst van de e-bike een nieuwe impuls geeft aan het fietsen. Wij denken dat de fiets, meer nog dan nu een volwaardige rol in de vervoermogelijkheden van mensen kan vervullen, zowel daar waar openbaar vervoer en wegen tegen de grenzen van hun capaciteit aan lopen, als daar waar voorzieningen op grotere afstand komen te liggen. Daarbij zien wij dat de opkomst van de e-bike een nieuwe impuls geeft aan het fietsen, maar ook nieuwe vraagstukken oproept (zoals de rol in de totale vervoersketen, specifieke veiligheidsrisico's, vormgeving fietsroutes, laadpalen, stallingsvoorzieningen). Daarom gaan wij ons beleid vernieuwen in een Fietsstrategie. Dit doen wij in ieder geval in afstemming met het beleid en de ambities van de gemeenten, die een groot deel van het fietsnetwerk in beheer en onderhoud hebben.
Wij leggen Fietsroutes Plus aan op verbindingen tussen herkomst- en bestemmingsgebieden met grote vervoersstromen. Een Fietsroute Plus is een hoogwaardig fietspad met meer comfort, ruimte en een betere doorstroming. Voor 2020 beschikken we in ieder geval over de volgende Fietsroutes Plus:
Daarnaast hebben we als wens om de Fietsroute Plus Groningen-Assen te realiseren. In de nieuwe Fietsstrategie zullen wij beoordelen of er ook elders in de provincie behoefte is aan Fietsroutes Plus. Voor nog te realiseren Fietsroutes Plus zullen wij bekijken of de ontwerpeisen voldoen aan nieuwe ontwikkelingen, zoals de opkomst van de high speed pedelec.
Verkeersveiligheid provinciale fietspaden
Verkeersveiligheidsknelpunten op onze fietspaden pakken wij aan, met een combinatie van verbeteringen in de infrastructuur, educatie en handhaving. Met regulier onderhoud zorgen wij er voor dat onze fietspaden technisch in orde en veilig zijn. Daarnaast overwegen we ook voor ongevallen op fietspaden een meer proactieve aanpak. Immers de opkomst van de smartphone en de high speed pedelec leveren ook nieuwe risico's op. Nu al zien we het aantal eenzijdige fietsongevallen toenemen. In de nieuwe Fietsstrategie bepalen wij hoe wij hierop inspelen.
Fietsenstallingen
Voor zover wij die zelf in beheer hebben, bieden wij kwalitatief hoogwaardige fietsenstallingen, oplaadpunten voor e-bikes en de OV-fiets aan bij bushaltes, treinstations en andere OV-knooppunten zoals P&R's. Ook leveren wij een financiële bijdrage aan stallingsvoorzieningen bij de P&R's (transferia) en carpoolplaatsen.
OV-fiets
Met OV-fiets maken wij op korte termijn afspraken over het aanbieden van OV-fiets op negen treinstations in onze provincie. Met de vervoerder hebben wij afgesproken dat de eigen fiets mee mag in de regionale treinen.
Wij willen dat de gehele provincie is ontsloten met een wegennet van voldoende kwaliteit. Zowel het goederenvervoer over de weg als het personenvervoer moeten hiervan ten volle kunnen profiteren. Dit betekent:
Voor knelpunten die zich alleen op piekmomenten voor doen zullen wij afwegen of gedragsbeïnvloeding, met verkeersmanagement of mobiliteitsmanagement, een oplossing biedt. Verder houden we waar nodig rekening met de mobiliteitsbehoefte van de agrarische sector, binnen randvoorwaarden van leefbaarheid, landschap en verkeersveiligheid.
Wegverbeteringen voor bereikbaarheidsdoelen, blijven wij aangrijpen om zo nodig ook de verkeersveiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid te verbeteren. Ook verkennen wij de mogelijkheden om tegelijk ook andere belangen mee te nemen, zoals recreatie en natuur. Wij zorgen voor een zorgvuldige situering, inpassing en uitvoering van maatregelen.
Op het rijkswegennet willen wij twee knelpunten opgelost zien:
De Zuidelijke Ringweg Groningen en de N33 zijn van groot belang voor de bereikbaarheid van de Energyport vanuit de regio, de rest van het land en het buitenland. De Energyport is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het Rijk aangewezen als een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren en herbergt de stad Groningen en de Eemsdelta.
Samen met het Rijk en de gemeente Groningen hebben wij een plan gemaakt voor de Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2. Dit plan wordt de komende jaren uitgevoerd.
Wij gaan investeren in de verdubbeling van de N33 tussen Zuidbroek en Appingedam, in vervolg op de verdubbeling van de N33 tussen Assen en Zuidbroek. Op langere termijn streven wij een verdubbeling van de N33 tot de Eemshaven na.
Wij zijn beheerder van het provinciaal wegennet. Met ons wegennet dragen wij eraan bij dat onze provincie goed en veilig bereikbaar is en dat er goede verbindingen zijn:
Ons wegennet houden wij in een goede staat van onderhoud.
Onderhoud provinciale wegen
Ons wegennet bevat tal van kunstwerken die het einde van hun technische levensduur naderen en vervangen moeten worden. Tussen 2020 en 2040 moeten enkele tientallen kunstwerken vervangen worden. Hiervoor zullen de komende decennia apart financiële middelen beschikbaar moeten komen.
Overdracht wegen tussen provincie en gemeenten
Ons wegennet bestaat vooral uit wegen met een bovenlokale betekenis en deels nog uit wegen met een lokale betekenis. Samen met de gemeenten kijken wij nog eens kritisch naar de functionele indeling van het wegennet. Samen zullen wij beoordelen of wegen onderling overgedragen kunnen worden.
Verbetering provinciaal wegennet
De verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid laat op een aantal plaatsen te wensen over. Op de volgende relatief drukke wegen nemen wij maatregelen voor een betere doorstroming en/of verkeersveiligheid:
Infrastructuurmaatregelen proberen wij steeds zo goed mogelijk in te passen in de omgeving en ook visuele kwaliteit van zichzelf te geven, passend bij het eigen karakter van stad, dorp of landschap. Ook verkennen wij steeds of en hoe we er tegelijk ook andere belangen, zoals recreatie en natuur, aan kunnen koppelen. We houden hierbij rekening met verkeersveiligheid en zetten in op duurzame oplossingen.
Wij stemmen de inrichting van onze wegen binnen de bebouwde kom af op de lokale belangen van onder meer voetgangers en fietsers.
Wij reserveren tracés voor de volgende nieuwe wegverbindingen of verbetering van bestaande wegverbindingen:
De tracés voor de nieuwe wegverbindingen of verbetering van bestaande wegverbindingen hebben we opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Zoekgebied N33 (Tjuchem-Appingedam)
Wij reserveren een zoekgebied voor het gedeelte tussen Tjuchem en Appingedam van de wegverbinding N33. Dit zoekgebied hebben we opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10).
Via ons verkeersveiligheidsbeleid leveren wij een bijdrage aan de nationale doelstellingen om het totaal aan verkeersdoden in 2020 te reduceren tot maximaal 500 per jaar. Het aantal ernstige verkeersgewonden moet in 2020 10.600 of minder bedragen. De beleidsdoelen van alle wegbeheerders in onze provincie zijn:
Verkeersveiligheid provinciale wegen
Relatief veel ongevallen vinden plaats op provinciale wegen die wij ook willen aanpakken voor een betere bereikbaarheid. Met onze maatregelen proberen we beide knelpunten op te lossen. In de zogeheten 3E -aanpak passen wij de infrastructuur (Engineering) aan, en werken we tegelijk samen met het Openbaar Ministerie en de politie om via Educatie en Handhaving (Enforcement) ook het gedrag van de weggebruiker te beïnvloeden.
Nu de ongevallenconcentraties (black spots) bijna allemaal zijn opgelost, maken wij de overstap naar een proactieve aanpak. Daarbij kijken wij of onze wegen in de goede categorie zijn ingedeeld en de goede inrichting hebben. Bij deze aanpak hoort ook het geven van voorlichting over verkeersveilig rijgedrag en het organiseren van verkeerseducatie-activiteiten voor alle leeftijdscategorieën. Dit doen wij samen met alle gemeenten in het Verkeer- en vervoerberaad.
Bij beheer, onderhoud en reconstructie van wegtrajecten werken wij stapsgewijs aan een duurzaam veilige inrichting van ons wegennet.
Vaarwegen zijn belangrijk voor de economie in onze provincie. Ze hebben ook een rol in toerisme en recreatie.
Wij geven prioriteit aan vaarwegen die een belangrijke functie vervullen voor het goederenvervoer. Ontwikkelingen zoals de schaalvergroting in de binnenvaart, de groei van containervaart en de duurzame verschuiving van transport van de weg naar het water faciliteren we op een passende wijze. Onze prioriteit gaat hierbij uit, voor wat betreft onze eigen vaarwegen, naar verdere ontwikkeling en opwaardering van het Winschoterdiep en het A.G. Wildervanckkanaal (mede in relatie tot multimodaal vervoer). Er zijn echter nog geen financiële middelen beschikbaar (gevonden) om die prioriteit waar te maken.
Het landelijke recreatietoervaartnet is opgenomen in de Basisvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN) 2015-2020. Wij werken aan het in stand houden en het verder verbeteren van het toervaartnet. Dit doen wij door het meefinancieren van verbeterprojecten van gemeenten en waterschappen en het onderhouden van het provinciale deel van het basistoervaartnet.
In onze 'Nota beheer provinciale vaarwegen 2011-2020' hebben wij voor iedere provinciale vaarweg een streefbeeld vastgesteld. Wij werken de consequenties van de streefbeelden verder uit, om te kunnen afwegen of de investeringen aansluiten bij de te verwachten regionaal economische ontwikkeling. Als dat het geval is, kunnen we ze als beleid concretiseren zodat wij beter inspelen op de vraag uit de markt.
Wij streven naar een heldere verdeling tussen de taken van het Rijk, de provincie, de gemeenten en de waterschappen.
Op de functiekaart vaarwegen geven wij de vaarwegen in de Provincie Groningen aan. De functiekaart Vaarwegen is de basis voor de toewijzing van vaarwegbeheerders voor deze vaarwegen op grond van de Waterwet. Deze functiekaart betreft een veel groter aantal vaarwegen dan de eigen, provinciale vaarwegen (zie 19.5.3).
De hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl wordt geschikt gemaakt voor grotere schepen (scheepvaartklasse Va). De opwaardering van het Van Starkenborghkanaal gebeurt reeds. Daarnaast moeten diverse bruggen over het Eemskanaal worden vervangen. Het Rijk betaalt de verbetering van deze rijksvaarweg. Daarnaast willen wij dat de capaciteit van de Zeesluis Delfzijl als schakel tussen die hoofdvaarweg en de binnenvaartroutes in Duitsland vergroot wordt.
Voor het Groningse deel doen wij de projectleiding, planstudie, planuitwerking en realisatie van onder andere de vervanging van bruggen.
De ontwikkeling van de Eemshaven is voor ons erg belangrijk. In de periode tot 2017 verruimt het Rijk de vaargeul. Wij zetten in op regionaal hergebruik van het slib dat daarbij vrijkomt.
Net als voor onze wegen, dient zich ook voor onze vaarwegen een instandhoudings- en vervangingsopgave aan. Het Meerjarenprogramma beheer en onderhoud voorziet alleen in het zogeheten 'reguliere beheer en onderhoud', maar biedt geen ruimte voor grootschalig baggerwerk of vervangingsopgaven (bijvoorbeeld bruggen/sluizen) voor de vaarweginfrastructuur.
In de 'Nota Beheer provinciale vaarwegen 2011-2020' staan onze streefbeelden en knelpunten voor onze vaarwegen. Wij realiseren de streefbeelden binnen onze financiële mogelijkheden gefaseerd, door bij nieuwbouw of vervanging de bijbehorende functie-eisen toe te passen, afgewogen tegen andere maatschappelijke belangen. Dit betreft met name de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen. Wij hanteren hierbij de 'Richtlijnen vaarwegen' als vertrekpunt. Wij willen de komende jaren de knelpunten op het Winschoterdiep en het A.G. Wildervanckkanaal oplossen. Dit kan alleen als hiervoor financiële middelen worden vrijgemaakt.
Groningen Airport Eelde is een infrastructurele basisvoorziening met een belangrijke regionale functie en zorgt voor veel hoogwaardige werkgelegenheid. De start- en landingsroutes gaan voor een deel over Gronings grondgebied. Daar gelden beperkingen voor bouwhoogtes.
We zijn aandeelhouder in Groningen Airport Eelde.
In onze provincie bevindt zich ook een aantal kleine luchtvaartterreinen, waarvoor wij het bevoegd gezag zijn. Deze luchtvaartterreinen bedienen voornamelijk de recreatieve, lichte luchtvaart. Uitzonderingen zijn de helikopterhavens van het UMCG en nabij de Eemshaven (in aanvraag) met belangrijke maatschappelijke en economische functies.
Wij faciliteren Groningen Airport Eelde onder meer door het vaststellen van de strategie, goedkeuring van majeure investeringsbeslissingen, lobbyen en daar waar nodig financiering van projecten.
De luchthaven is van grote maatschappelijke betekenis voor het Noorden. Zij vormt een ‘essentiële infrastructurele basisvoorziening’ die bijdraagt aan de internationale economische en sociaal-maatschappelijke bereikbaarheid van Noord-Nederland. Groningen Airport Eelde vormt daarmee een onderdeel van het totaalpakket mobiliteitskeuzes voor onze inwoners en bedrijven. Daarnaast fungeert de luchthaven als katalysator voor het regionale vestigingsklimaat en levert zij een belangrijke bijdrage aan de regionale werkgelegenheid. Ten slotte vervult de luchthaven ook een duidelijke maatschappelijke functie door het faciliteren van medische vluchten en het belangrijkste opleidingscentrum voor verkeersvliegers van Nederland. Daarmee is Groningen Airport Eelde niet alleen van regionale maar ook van nationale betekenis.
We faciliteren en reguleren de vraag naar recreatief vliegen en bieden ruimte aan vluchten met een evident maatschappelijk belang. Er zijn vijf kleine luchtvaartterreinen:
Een zesde luchtvaartterrein is in voorbereiding: de helikopterhaven nabij of in de Eemshaven.
Wij staan in principe geen uitbreiding toe van het aantal terreinen, tenzij er sprake is van hoge urgentie of de maatschappelijke relevantie hiervan kan worden aangetoond.
Wij verlenen jaarlijks gemiddeld 40-50 ontheffingen van het algemene verbod om buiten luchthaventerreinen op te stijgen of te landen, de zogenaamde 'Ontheffingen Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik luchtvaartuigen' (TUG-ontheffing) voor incidentele vliegbewegingen op andere locaties.
In het kader van de beperkingen voor de effecten op de omgeving en toekomstige wijzigingen in landelijke regelgeving, zullen wij ons beleid voor de 'Ontheffingen Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik luchtvaartuigen' (TUG) herijken. Hierbij betrekken wij het beleid voor de terreinen voor de kleine recreatieve luchtvaart.
Bij de besluiten of - regelingen voor de luchthavens en bij de TUG-ontheffingen stellen we voorschriften ter bescherming van de omgeving tegen veiligheidsrisico's en het omgevingslawaai. We stellen grenzen aan de gewichtsklassen van de toestellen en maximeren het aantal vliegbewegingen per luchtvaartterrein:
Om de veiligheid van het luchtverkeer en gebouwde objecten te garanderen gelden in bepaalde zones beperkingen voor de vrije bouwhoogte. De Wet luchtvaart bepaalt dat die beperkingengebieden, overeenkomstig de aanduidingen in de luchthavenbesluiten, door de gemeenteraad binnen een jaar na in werking treden van het luchthavenbesluit in de voor die gebieden geldende bestemmingsplannen worden overgenomen. Het gaat om zones rondom de luchtvaartterreinen Stadskanaal en Oostwold en de toekomstige helikopterhaven nabij de Eemshaven.
Wij reserveren twee zoekgebieden voor de helikopterhaven nabij de Eemshaven. Dit doen wij omdat de komst van een helikopterhaven de verdere ontwikkeling van offshore windenergie bevordert.
De twee zoekgebieden zijn:
Deze zoekgebieden hebben wij opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.10). Bij een definitieve keuze voor een locatie zal het andere zoekgebied komen te vervallen.
Het zoekgebied in de noordwesthoek van de Eemshaven lijkt op basis van uitgevoerd ruimtelijk, technisch en ecologisch onderzoek zeer geschikt voor de vestiging van een helikopterhaven. In het geval de definitieve keuze valt op deze locatie, zullen de twee reeds aanwezige windturbines verplaatst moeten worden.
Voor dit specifieke geval hebben wij nabij de strekdammen van de Eemshaven een klein zoekgebied aangewezen ter vervanging van deze twee windturbineposities. Indien de helikopterhaven niet op de locatie in de Eemshaven wordt gerealiseerd, wordt het zoekgebied vervanging winturbines bij de strekdammen niet ingevuld en komt het zoekgebied ook te vervallen.
Boven Westerwolde en het uiterste westen van onze provincie liggen militaire laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. Daar geldt een minimale vlieghoogte van 75 meter. In verband met de veiligheid mag onder deze laagvliegroutes niet hoger worden gebouwd dan 40 meter. Het betreft een strook van 1 nautische mijl (1852 meter) aan beide zijden van de middellijn van de route. Gemeenten moeten bij de vaststelling van bestemmingsplannen hiermee rekening houden.
De digitale bereikbaarheid, via onder andere breedbandinternet, wordt steeds belangrijker. Voor zowel commercieel als persoonlijk gebruik wordt snel internet steeds belangrijker. Snel internet geldt ook steeds meer als een randvoorwaarde voor vestiging. Wij beschouwen digitale bereikbaarheid in eerste instantie als een kwestie van vraag en aanbod, tussen aanbieders en afnemers. In de plattelandsgebieden is het vanwege het relatief geringe aantal woningen en de grote afstanden daartussen voor netwerkbedrijven minder eenvoudig om de business case rond te krijgen.
Naast breedbandinternet in huis en bij bedrijven speelt ook de bereikbaarheid buitenshuis belangrijk. Het gaat hierbij om snel (4G / 5G) internet buitenshuis. Dit gaat zowel om de digitale bereikbaarheid voor de dagelijkse werkzaamheden als een veiligheidsaspect daar waar op plekken geen bereik is en hulpdiensten niet onbereikbaar zijn. We onderzoeken samen met bedrijven, gemeenten en (bestaande) lokale initiatieven of en op welke wijze we de digitale bereikbaarheid (in brede zin) in de hele provincie kan worden vergroot.
Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem
Goede kwaliteit van water, bodem en lucht is essentieel voor de kwaliteit van leven en de gezondheid van mens en dier en een voorwaarde voor ecologische vitaliteit en diversiteit. Ons doel is een gezonde en schone leefomgeving in Groningen. Daartoe proberen we milieuhinder zo veel mogelijk tegen te gaan. In onze 'Strategie gezondheid en milieu' geven we prioriteit aan het beperken van geurhinder, geluidhinder van wegverkeer en luchtverontreiniging. De doorwerking van de strategische keuzes voor ons milieubeleid hebben we uitgewerkt in ons Integraal Milieubeleidsplan. Het IMB geeft antwoord op de vraag hoe prioriteiten en keuzes van de provincie Groningen doorwerken in de kwaliteit van water, bodem en lucht. Ook stuurt de Omgevingsvisie via het IMB op de wijze waarop wij de milieuhinder willen beperken en stilte en duisternis willen bevorderen. Daarnaast bepalen de strategische keuzes in de Omgevingsvisie de inhoud van de beleidsregel Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Die beleidsregel is sturend voor hoe wij omgaan met onze rol als bevoegd gezag voor de grote industriële bedrijven in onze provincie. De Omgevingsvisie is dus rechtstreeks verbonden met ons IMB en legitimeert het daarin beschreven operationele milieubeleid. We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan gaan we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid ontwikkelen waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is. De eerste pilot hierin is de Eemsdelta. In het kader van Economie en Ecologie in balans ontwikkelen we samen met het bedrijfsleven en Natuur- en milieuorganisaties maatwerk in het milieubeleid. Wij bekijken aan de hand van pilotprojecten, welke mogelijkheden er zijn om samen met stakeholders te komen tot een onderbouwde en gedragen beleidslijn voor differentiatie van vestigingslocaties voor bedrijven met milieuhinder.
We gaan zoveel mogelijk uit van ketenbenadering. Dit draagt bij aan een duurzame economische ontwikkeling en aan technische innovatie. We richten ons op de verdere ontwikkeling van een bio-based economie. We willen uiteindelijk de kringloop van stoffen sluiten, het gebruik van eindige grond- en hulpstoffen (fossiele brandstoffen en delfstoffen) beperken en hernieuwbare voorraden (biomassa, schoon water, secondaire grondstoffen) stimuleren.
We zien de voordelen van concentratiebeleid (zoals in de Eemsdelta en de stad Groningen), omdat dit de rest van de provincie ook ontlast als het gaat om milieudruk.
We stellen ambitieuze voorschriften aan de bedrijfsvoering van grote, industriële bedrijven. Daarbij
Bij alle relevante provinciale plannen waaronder die voor infrastructuur kijken we naar de effecten van uitstoot, geur en geluid op milieu en gezondheid. Daarom hechten we veel waarde aan m.e.r.-procedures. Daarnaast hanteren we steeds meer de maatlat van de Gezondheid Effect Scores (GES) bij het beoordelen van plannen.
Vaak zijn situaties van milieuhinder een gevolg van een onderliggend ruimtelijk probleem waarbij de gebruiksfuncties 'wonen' en 'industrie' onvoldoende zijn gescheiden. Die situaties zijn veelal historisch gegroeid. We werken hieraan langs twee sporen:
We zorgen ervoor dat vervuilde bodems worden gesaneerd. Samen met de waterschappen en de drinkwaterbedrijven voeren we overkoepelend waterbeleid om de normen van de Europese Kaderrichtlijn Water te halen en het ecosysteem robuuster te maken. Per gebied willen we hierbij maatwerk leveren omdat de milieubelastende activiteiten en kenmerken per gebied verschillen. In geval van smog hanteren wij een provinciaal draaiboek om de inwoners van onze provincie te beschermen.
Menselijke activiteiten (verkeer, industrie, recreatie, landbouw, bouwsector) kunnen leiden tot vervuiling van water, bodem en lucht en tot hinder. Dit belast het ecosysteem en leidt tot gezondheidsrisico's voor mensen. Om deze ongewenste milieueffecten tegen te gaan werken we aan:
Bodemkwaliteit betreft de chemische, fysische en biologische kwaliteit van de bodem. Bodembeheer zorgt ervoor dat de kwaliteit van de bodem niet verslechtert en stimuleert een gestage kwaliteitsverbetering. Onderdeel van het beheer is het bieden van een basisbeschermingsniveau tegen verschillende bedreigingen (verontreinigingen, overbemesting, erosie, bodemdaling, aardbevingen en gevolgen van klimaatverandering). Onderdeel van het bodembeheer is een 'duurzaam grondstromenbeleid, dat (lokaal) hergebruik van grond en baggerspecie stimuleert, waarbij geen dan wel zo min mogelijk primaire delfstoffen worden gewonnen.
Het bodembeheer wordt samen met de gemeenten, waterschappen voorbereid, vormgegeven en afgesproken.
Wij stimuleren een goed gebruik van de bodem door bijvoorbeeld het verstrekken van subsidies aan projecten in het landelijk gebied om duurzaam bodembeheer te bevorderen.
Voor een aantal gesloten stortplaatsen voor afval en baggerspecie, dragen wij op grond van de Wet milieubeheer blijvend de verantwoordelijkheid voor de nazorg, waarmee we bodemverontreiniging voorkomen.
Wij waarborgen dat de stortplaatsen, waar op of na 1 september 1996 nog afval of baggerspecie is gestort, na sluiting geen nadelige gevolgen opleveren voor het milieu. Wij nemen niet het eigendom over, alleen het beheer. Als bevoegd gezag zien wij toe op correct beheer en monitoring. Voor ontwikkelingen rond de stortplaats heeft de eigenaar van een (gesloten) stortplaats een primaire rol.
Wij hebben regels voor handelingen in, op, onder of over gesloten stortplaatsen opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 5.2).
Afvalstortplaatsen
Het gaat om de afvalstortplaatsen:
Alleen Stainkoeln-2 te Groningen is nog in gebruik. Er is overleg gaande om de inrichting inclusief stortplaats langer open te houden. Op de stortplaatsen Kloosterlaan en Woldjerspoor is de nazorg gestart; op de stortplaatsen Borgerswold en Usquert start de nazorg in respectievelijk 2016 en 2018.
Baggerspeciestortplaatsen
Er zijn in onze provincie 10 baggerspeciestortplaatsen, waarop de nazorgregeling van toepassing is:
Op de provinciale baggerspeciestortplaatsen Driebond, Winschoterzijl en Zuidwending is de nazorg inmiddels gestart; de overige baggerspeciestortplaatsen worden per 2030 gesloten. In voorkomende gevallen wordt, in overleg met de exploitant, flexibel omgegaan met de sluitingsdatum van baggerspeciestortplaatsen.
Ons bodemsaneringsbeleid is erop gericht om de ernstig verontreinigde bodems te (doen) beheersen en/of te saneren en betrokkenen en belanghebbenden daar zo veel mogelijk hun rol in te laten hebben.
Ons beleid is mede afhankelijk van de ernst en de ouderdom van de verontreiniging. Bij onaanvaardbare risico’s voor mens, plant of dier moeten er binnen 4 jaar maatregelen worden genomen gericht op het wegnemen van de risico's.
Bij bodemverontreiniging ontstaan voor 1987 en zonder onaanvaardbare risico’s voor mens en/of milieu, opereren wij pragmatisch. Uitgangspunt is dat de bodem geschikt dient te zijn voor het gebruik ervan.
Bodemverontreiniging ontstaan na 1987 moet zo snel als redelijkerwijs mogelijk worden opgeruimd en ongedaan gemaakt.
Vergunningverlening bodemsanering
In het kader van de Wet bodembescherming verlenen wij vergunningen voor bodemsanering.
Wanneer bij een ruimtelijke ontwikkeling de werkzaamheden, bijv. grondverzet, onder de werking van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) vallen, volstaat een BUS-melding/sanering.
De ontwikkelaar/eigenaar moet de bodemkwaliteit verbeteren op basis van een saneringsplan als:
Uitgangspunten bodemsanering
Bij sanering van ernstige verontreiniging van de bodem, ontstaan voor 1987, dient de sanering functiegericht en kosteneffectief te zijn.
Uitvoering van bodemsanering
Waar mogelijk kiezen we ervoor bodemsaneringen uit te voeren via bemiddeling en met financiële ondersteuning van grondeigenaren. In het uiterste geval maken we gebruik van het juridisch instrumentarium van de Wet bodembescherming om een bodemonderzoek of -sanering af te dwingen.
Bij grond- en/of baggerwerkzaamheden kan meer of minder verontreinigde grond of baggerspecie vrijkomen. Wij stimuleren het hergebruik van vrijkomende grond en baggerspecie. Hier is goed beheer van de grondstromen voor nodig.
Grondstromenbeleid
Ons grondstromenbeleid is gericht op:
Verwijderen en verwerken baggerspecie
We stimuleren hergebruik van secundaire (gebruikte) grond en bagger. Samen met de waterschappen en de gemeenten zoeken we naar gebiedsgerichte oplossingen voor het verwijderen en verwerken van baggerspecie. Onze einddoelen:
Baggerspeciedepots
Ondanks de mogelijkheden voor (her)gebruik van baggerspecie blijft het nodig om tijdelijke en permanente depots in te richten voor slib dat niet direct toepasbaar is.
Handhaven bestaande baggerspeciedepots
Onderhoudsbaggerslib uit watergangen moet bij voorkeur worden verspreid op aangrenzende percelen, op voorwaarde dat is aangetoond dat er geen risico bestaat voor de volksgezondheid en de landbouw (bijvoorbeeld bruinrot). Nieuwe locaties moeten bij voorkeur aansluiten bij bestaande baggerdepots.
Wij willen een goede luchtkwaliteit in onze provincie. We zorgen ervoor dat er geen onacceptabele effecten optreden voor mens en natuur. Waar wij voor de luchtkwaliteit een bevoegdheid hebben, streven we naar een gezondheidskwaliteit (GES-score12) van 4 op alle plaatsen waar een provinciale bevoegdheid mede de luchtkwaliteit bepaald. We werken aan deze doelen door:
Het wederzijds delen van ruwe data afkomstig van e-neuzen die in beheer zijn bij overheid en bedrijfsleven kan bijdragen aan een betere monitoring en informatieverstrekking inzake luchtkwaliteit.
12 Voor het onderzoek naar blootstelling hebben wij gebruik gemaakt van de Gezondheidseffectscreening Stad en Milieu, waarbij locaties met milieubelastingen worden omgezet naar zogenaamde milieugezondheidskwaliteiten uitgedrukt in GES-scores. De GES-scores variëren van 'zeer goed'(0) tot 'onvoldoende' (6) en 'zeer onvoldoende' (8).
Milieubelastingen zoals geluid van wegverkeer, geur van bedrijven, externe veiligheid, luchtverontreiniging en lichthinder hebben een negatieve invloed op de leefomgeving en daarmee op de gezondheid van mensen. In onze provincie worden bij veel woningen de maximaal toelaatbare niveaus voor omgevingsgeluid en geurbelasting overschreden. In onze 'Provinciale Strategie Gezondheid en Milieu' geven wij prioriteit aan het verminderen van:
Concentratiebeleid milieuhinderlijke bedrijven
Wij willen bedrijven, die veel milieuhinder veroorzaken, verplaatsen naar en concentreren op een beperkt aantal bedrijventerreinen, die daartoe door ons worden aangewezen.
Bij onze vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstaken werken we programmatisch en risicogestuurd. Wij geven prioriteit aan bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.
Bedrijven die bulkhoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan, gebruiken en/of produceren dienen bij voorkeur gevestigd te worden op bovenregionale bedrijventerreinen. We kijken samen met gemeenten naar de mogelijkheden.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen brengt risico's met zich mee. Bij een ongeval tijdens het transport kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen met schadelijke of zelfs dodelijke gevolgen voor mens en milieu. Bijvoorbeeld een explosie, een brand of het vrijkomen van een gifwolk. Om gevaarlijke stoffen te vervoeren moeten vervoerders zich houden aan veiligheidseisen, waaronder het zoveel mogelijk vervoeren langs de hiervoor aangewezen transportroutes. Deze transportroutes zijn voor zover het rijksinfrastructuur betreft door het rijk aangewezen. Wij wijzen in aanvulling daarop een provinciaal basisnet aan. Dit basisnet is weergegeven op kaart 8 Milieu.
Het is van belang dat deze routes ook geschikt blijven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, reden waarom wij hierover in de Omgevingsverordening regels hebben opgenomen (titel 2.7).
We houden de gegevens op de risicokaart actueel. Wij stimuleren dat andere bronhouders dat ook doen.
Geurhinder doet zich in onze provincie voor op enkele opvallende knelpuntlocaties, waarbij Farmsum eruit springt. In de aangrenzende woongebieden van Delfzijl, Appingedam en Borgsweer wordt maar liefst viermaal zoveel stankoverlast ondervonden als gemiddeld in Groningen waardoor in de desbetreffende gemeenten minimaal 15% van de burgers er enige tot ernstige geurhinder ondervindt.
Wij willen voor de hele provincie 30% minder geurklachten. Wij willen ernstige geurhinder oplossen en nieuwe hinder voorkomen door:
We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan gaan we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid ontwikkelen waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is.
Voor de beheersing van geluid van industrie doen wij bij bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn, het volgende:
Wegverkeer is de belangrijkste bron van ernstige geluidhinder. Om de geluidshinder van provinciale wegen te verminderen, doen wij het volgende:
Stilte is een kernkarakteristiek van onze provincie. We hebben drie stiltegebieden aangewezen: het Lauwersmeer, de Waddenzee en delen van de oever van het Schildmeer. Daarnaast hebben we twee aandachtsgebieden voor stilte en duisternis aangewezen, waar we extra stimuleringsmaatregelen treffen. Deze aandachtsgebieden liggen in de gemeente Vlagtwedde (met name in Westerwolde) en in de gemeente Winsum ten westen van de provinciale weg Groningen-Winsum.
Wij willen de huidige geluidniveaus in de stiltegebieden en aandachtsgebieden handhaven en verbeteren door:
Verder zullen we onderzoeken of het zinvol is ons stiltebeleid en de gebiedsaanwijzing te herijken.
Duisternis is een kernkarakteristiek van onze provincie. Wij nemen maatregelen om de lichthinder (en het energiegebruik) door openbare verlichting langs provinciale wegen te verminderen. Daarbij houden we rekening met de sociale en verkeersveiligheid. We maken hier afspraken over met de gemeenten. Wij vragen gemeenten en waterschappen om in hun plannen toe te lichten hoe zij rekening houden met duisternis. In vergunningen voor bedrijven en instellingen waarvoor wij bevoegd gezag zijn, nemen wij zo nodig voorschriften op voor de lichtuitstoot, bijvoorbeeld via een verlichtingsplan.
We hebben twee aandachtsgebieden voor stilte en duisternis aangewezen, waar we extra stimuleringsmaatregelen voor duisternis treffen. Ze liggen in de gemeente Vlagtwedde (met name in Westerwolde) en in de gemeente Winsum ten westen van de provinciale weg Groningen-Winsum.
Vanwege onze ambitie om voor het Nationaal Park Lauwersmeer de status International Dark Sky Park te verwerven, besteden wij aandacht aan het behoud en versterking van de kernwaarde duisternis in het Lauwersmeergebied.
LTO-noord en de Natuur- en Milieufederatie Groningen hebben een convenant gesloten over de lichtuitstoot van melkveestallen, waarin zij afspraken gemaakt hebben over het beleid met betrekking tot de tijd/tijdsduur en de intensiteit van het uitgestoten licht. Wij zijn van mening dat deze afspraken een goede basis vormen om de kernkwaliteit duisternis te behouden en te verbeteren.
In 2018 zullen wij de effecten van het convenant evalueren. Deze evaluatie betrekken wij bij onze besluitvorming over de bijstelling van de instructieregels zoals die nu in de Omgevingsverordening zijn opgenomen over de mogelijkheid nieuwe ligboxenstallen te bouwen.
Tevens is het van belang dat industriële installaties, waterkeringen en overige infrastructuur versterkt worden. Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen.
Ondergrondse activiteiten hebben impact op de bovengrond. Dit betreft ruimtelijke, sociaal-economische en milieueffecten.
Voor zaken die van 0 - 500 meter diepte spelen, ligt het bevoegd gezag voor het gebruik van de ondergrond bij ons. Wij geven vergunningen af voor de toepassing van warmte/koude-opslag (WKO) en voor de winning van zand en klei.
Het Rijk is verantwoordelijk voor de diepe ondergrond (vanaf 500 meter en dieper).
Ons beleid voor de ondergrond hebben we uitgewerkt in onze 'Visie ondergrond'. Dat beleid betreft met name veiligheid en goede ruimtelijke keuzes. Gezien de toenemende sociaalmaatschappelijke impact die door de aardbevingen wordt veroorzaakt, vinden wij dat we een grotere rol moeten nemen in beleidskeuzes over (mogelijke) activiteiten in de ondergrond. Daarnaast stimuleren wij het gebruik van de ondergrond als bron van duurzame energie.
Wij geven de hoogste prioriteit aan het waarborgen van een veilige winning van aardgas. De winning uit het Groningenveld heeft de laatste jaren geleid tot meer en zwaardere aardbevingen. Dit heeft bij een groot aantal gebouwen en woningen tot zodanige schade geleid, dat de veiligheid in het geding is. Het is belangrijk dat gebouwen in het gebied zo snel mogelijk preventief versterkt worden. Wij zetten ons in om dat te bereiken.
Tevens zetten wij ons in voor een zodanige winningsmethodiek en productieplafond dat de veiligheid te allen tijde gegarandeerd kan worden. Op 17 januari 2015 heeft het Rijk de manier van winnen aangepast en op 23 juni 2016 een lager productieplafond ingesteld.
Bij winning van warmte uit bodem en ondergrond (tot 500 meter) willen we:
We willen:
Daaraan werken we door:
Hoge en middelhoge temperatuuropslag
We onderzoeken de mogelijkheden van hoge en middelhoge temperatuuropslag (HTO en MTO) en van koppeling van WKO aan andere toepassingen, zoals het gebruik van restwarmte.
Geothermie is een vorm van duurzame energievoorziening. Het heeft in vrijwel de gehele provincie een groot potentieel. Wij willen de toepassing van geothermie in de diepe ondergrond faciliteren en stimuleren. In de gunstigste bodemlaag voor geothermie bevinden zich ook de meeste gasvelden. Dit beperkt de toepassing van geothermie sterk. Wij zoeken naar oplossingen om geothermie te benutten in samenhang met aardgaswinning.
De winning van de ondiepe delfstoffen zand en klei is nodig om te kunnen voorzien in de behoefte aan deze bouwstoffen. Wij zijn voor deze winningen het bevoegd gezag.
De winning van de diepe delfstoffen aardgas en zout is van nationaal belang. Onze provincie telt circa veertig gasvelden. De winning van aardgas uit het Groningen gasveld heeft grote negatieve gevolgen in de vorm van aardbevingen en bodemdaling. Dit vraagt om aanpassingen in de winning, zodanig dat de bodemdaling en aardbevingen zo veel mogelijk beperkt worden. Voor de winning van de diepe delfstoffen is het Rijk/ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag.
Zandwinningen en andere ontgrondingen vinden sinds vele jaren in onze provincie plaats op een beperkt aantal regionale winplaatsen. Als bevoegd gezag verlenen wij hiervoor vergunningen. Nieuwe vergunningen voor ontgrondingen verlenen wij alleen als deze bredere maatschappelijke doelen dienen, zoals natuurontwikkeling- en recreatieprojecten of waterpartijen, en/of als sprake is van bijzondere omstandigheden zoals winning/toepassing van delfstoffen met een unieke kwaliteit. Hierbij leggen we de nadruk op de ruimtelijke kwaliteit en multifunctionaliteit.
Bestaande zand- en kleiwinning
Wij concentreren de zand- en kleiwinning in een aantal regionale winplaatsen. Deze krijgen na beëindiging van de winning een bestemming (bijvoorbeeld natuur en recreatie) op basis van de beëindigingsplannen. Uitbreiding van de bestaande vergunningen is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden zoals een bovenregionaal belang en/of de winning en toepassing van delfstoffen met een unieke kwaliteit.
Ontgrondingen in de landbouw
Voor grondwerkzaamheden in de landbouw met een geringe invloed op het maaiveld (zoals het jaarlijks terugkerende ploegen, scheuren, frezen, eggen, rooien) is geen ontgrondingsvergunning vereist. Verdergaande landbouwkundige bewerkingen (zoals egalisaties, diepploegen, mengwoelen en het daarmee vaak gepaard gaand kilveren) zijn wel vergunningplichtig.
Ons beleid is gericht op de handhaving en bescherming van kenmerkende landschapselementen. Daarom zijn we terughoudend met het verlenen van vergunningen voor dergelijke werkzaamheden. Met name in gebieden met aardkundige waarden, in gebieden met archeologische waarden en op en nabij de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijken die geen waterkerende functie meer hebben.
Voor de winning van diepe delfstoffen (zout en gas) is het Rijk het bevoegd gezag. Voor zover onze invloed rijkt, verlangen wij dat:
Wij beslissen mee over de locatiekeuze en de omvang van de zoutwinning, met het oog op ruimtelijke gevolgen, bodemdaling en veiligheid. Met het creëren van zoutcavernes voor opslagdoeleinden zonder nuttig gebruik van het zout stemmen wij niet in.
Wij geven de hoogste prioriteit aan het waarborgen van een veilige winning van aardgas. Dit houdt in dat de negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperkt worden, dat het optreden van schade zoveel mogelijk beperkt wordt en dat er in geen enkele situatie slachtoffers zullen vallen ten gevolge van de gaswinning. Wij zijn van mening dat deze veiligheidseisen leidend moeten zijn in besluiten door het Rijk over de hoeveelheid aardgas die gewonnen mag worden en de manier van winning. In onze contacten met het Rijk over de aardgaswinning en de bevingsproblematiek benadrukken wij het belang van veiligheid bij winningsplannen en nieuwe aanvragen/concessies. Wij pleiten voor het minimaliseren van overlast, het herstel van schade en het creëren van maatschappelijke voordelen die opwegen tegen mogelijke overlast van de winning. Wij werken hierin nauw samen met andere overheden en partijen.
Schaliegas is aardgas dat aanwezig is in specifieke bodemlagen, de zogenaamde schalies, in de ondergrond. Het kenmerk van deze schalies is dat het dichte gesteenten zijn. Het schaliegas kan hieruit gewonnen worden door het gesteente te breken, zodat het gas eruit kan stromen. Dit wordt fracken genoemd. Het is niet duidelijk welke gevolgen en risico's voor mens en het (ondergronds) milieu verbonden zijn aan deze winningsmethode.
Zolang er geen draagvlak is en onvoldoende kennis over de veiligheid, zijn wij tegen het verlenen van vergunningen voor de winning van schaliegas.
Berging en opslag in de diepe ondergrond (in lege gasvelden en zoutcavernes) vallen onder de Mijnbouwwet, waarvoor het Rijk/ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag is. Met berging/opslag in de ondergrond willen wij:
Wij faciliteren de opslag van nuttige producten, zoals aardgas, stikstof, waterstof en andere gassen of vloeistoffen. Wij doen dit alleen als aangetoond is dat dit het veilig is. Wij willen geen permanente berging of tijdelijke opslag van afvalstoffen in de diepe ondergrond, met uitzondering van de injectie van uit de mijnbouw afkomstige niet gevaarlijke afvalstoffen.
De opslag van gassen in zoutcavernes wordt toegepast in onze provincie. Door opslagactiviteiten kunnen ontstane zoutcavernes opnieuw benut worden. Dit is positief in het kader van duurzaamheidsafwegingen en beoordelen wij als gewenst. Berging of opslag van afvalstoffen vinden wij ongewenst, met uitzondering van de injectie van uit de mijnbouw afkomstige niet gevaarlijke afvalstoffen. Dit laatste wordt toegepast in onze provincie.
Wij faciliteren de opslag van gassen in zoutcavernes op de bestaande locaties voor zoutwinning, als deze opslag een nuttige toepassing is. Wij willen met de opslag van gassen de energietransitie stimuleren. Wij zijn tegen de ontwikkeling van nieuwe zoutkoepels als deze alleen voor opslagdoeleinden gebruikt worden, zonder nuttig gebruik van het gewonnen zout.
Wij verlenen geen medewerking aan de opslag of berging van radioactief afval in de diepe ondergrond. De onbekendheid met de gevolgen hiervan en de potentiële risico’s van onder meer straling, verdragen zich niet met een duurzame ontwikkeling en met het belang van de bescherming van het (ondergrondse) milieu. Wij voeren (bestuurlijk) overleg om te voorkomen dat de ondergrond in beeld komt voor deze activiteiten. Tegen het verlenen van vergunningen voor opslag of berging van radioactief afval zullen wij ons met alle beschikbare wettelijke middelen verzetten.
Wij verlenen op geen enkele wijze medewerking aan de opslag of berging van gevaarlijk afval in de diepe ondergrond. Voor niet-gevaarlijk afval geldt dat wij alleen meewerken aan de opslag of berging als het een nuttige toepassing betreft.
Wij faciliteren de injectie van niet-gevaarlijke, uit de mijnbouw afkomstige afvalstoffen in zoutcavernes, zolang de veiligheid hiervan geborgd is.
Lege gasvelden kunnen benut worden voor opslag van (elders gewonnen) aardgas of andere nuttige producten. Wij stemmen hiermee in zolang een bijdrage geleverd wordt aan onze energiedoelstellingen.
De permanente berging van koolstofdioxide (CO2) vinden wij niet gewenst, zolang draagvlak voor deze toepassing ontbreekt.
Berging van afval vinden wij niet gewenst, met uitzondering van de injectie van uit de mijnbouw afkomstige stoffen.
Wij staan welwillend tegenover de opslag van aardgas in lege gasvelden, omdat dit een bijdrage levert aan de leveringszekerheid van energie. Mochten zich negatieve gevolgen voordoen door de opslag van aardgas, zoals aardbevingen, dan zullen wij ons inzetten om de toepassing te laten beëindigen of te verplaatsen.
Wij zijn tegen de opslag of berging van CO2 in lege gasvelden zolang de veiligheid niet gegarandeerd kan worden en draagvlak voor deze activiteit ontbreekt.
Wij faciliteren de injectie van niet-gevaarlijke, uit de mijnbouw afkomstige afvalstoffen in gasvelden, zolang de veiligheid hiervan geborgd is.
Plan-m.e.r.
Op grond van de Wet milieubeheer gelden verplichtingen tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage voor bepaalde plannen en besluiten. Eenerzijds zijn in het Besluit m.e.r. specifieke activiteiten aangewezen waarvoor een (plan)m.e.r.-plicht geldt. Anderzijds zijn plannen waarvoor een zogenaamde Passende Beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet moet worden opgesteld eveneens plan-m.e.r-plichtig. Voor de nieuw vast te stellen Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 dient op grond van beide bovengenoemde redenen een plan-m.e.r.-procedure te worden doorlopen.
Doel plan-m.e.r. in relatie tot de Omgevingsvisie
Het doel van het doorlopen van een m.e.r-procedure en het opstellen van een MER-rapport is om milieu-informatie te leveren op een detailniveau dat past bij het detailniveau van het vast te stellen plan waarvoor het Milieu Effect Rapport (MER) wordt opgesteld, in casu de Omgevingsvisie provincie Groningen.Bij het proces/de aanpak wordt ten aanzien van de inzet van het instrument milieueffectrapportage in de provincie een zogenaamde gelaagde aanpak gevolgd waarbij de volgende indeling valt te onderscheiden:
Deze aanpak wordt veelvuldig gevolgd in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, waarbij vanuit een strategisch kader de ontwikkelingsrichting wordt geschetst die vervolgens in opeenvolgende planprocessen op een lager schaalniveau nadere uitwerking krijgen. Bij deze stapeling van planprocedures wordt dan telkens opnieuw voor één of meerdere onderdelen van die plannen een m.e.r.-procedure doorlopen. Op die wijze vindt dus ook steeds een nadere detaillering dan wel verfijning plaats van de beschrijving van de met die onderdelen samenhangende/optredende milieueffecten.
Het planMER Omgevingsvisie Groningen vormt op deze manier dus tevens een ‘agenda’ voor de navolgende m.e.r.-procedures die doorlopen zullen worden voor de besluiten over verschillende onderwerpen die in het planMER reeds zijn behandeld. In hoofdstuk 8 van het planMER is een overzicht gegeven van de vervolgbesluitvorming ten aanzien van de in het planMER beschreven maatregelen.
Conclusies planMER
Op basis van het door de Commissie voor de m.e.r. te Utrecht gegeven advies over de zogenaamde 'Reikwijdte en het detailniveau' voor het op te stellen planMER is in hoofdstuk 6 van het planMER een beschrijving geschreven van het zogenaamde doelbereik. Met het geven van inzicht in het doelbereik vanuit het perspectief van de met de diverse (voorgenomen) maatregelen uit de Omgevingsvisie samenhangende milieueffecten kan een beeld worden gegeven in hoeverre de door de provincie nagestreefde provinciale belangen met die maatregelen kunnen worden gerealiseerd of dichterbij worden gebracht. Ook biedt het inzicht in de vraag in hoeverre er situaties spelen waarbij maatregelen vanuit het ene provinciale belang mogelijk strijdig kunnen zijn met maatregelen vanuit een ander provinciaal belang.
De belangrijkste bevindingen in het planMER zijn:
Doelbereik
Bij het voorgaande wordt de volgende (nuancerende) opmerking gemaakt. Naast de 34 maatregelen uit dit MER bevat de Omgevingsvisie ook diverse conserverende maatregelen, zoals bescherming van ruimtelijke kwaliteit, landschap, natuur en grondwater. Ook bevat de Omgevingsvisie preventieve maatregelen. Hiermee wordt gedoeld op beleidsuitspraken dat de provincie niet zal meewerken aan activiteiten met milieurisico’s, zoals de bouw van een kerncentrale of de opslag van gevaarlijk afval in de diepe ondergrond.
In de MER-systematiek kunnen dergelijke conserverende en preventieve maatregelen niet worden beoordeeld. Bovendien maken dergelijke maatregelen in de MER-systematiek al deel uit van de referentiesituatie (dat is dus de situatie waartegen de voorgenomen maatregelen worden afgezet om inzicht te bieden in de daarmee gepaard gaande effecten). Niettemin hebben deze conserverende en preventieve maatregelen wel een positieve uitwerking op de milieugerelateerde provinciale belangen, zoals de belangen ruimtelijke kwaliteit , beschermen landschap , tegengaan milieuhinder.
Hoofdpunten toetsing op doelbereik (hoofdstuk 6)
Op basis van de uitgevoerde toetsing op het doelbereik van de Omgevingsvisie kan worden geconcludeerd dat drie maatregelen uit de Omgevingsvisie leiden tot een negatieve bijdrage voor de belangen ruimtelijke kwaliteit, beschermen landschap en tegengaan milieuhinder.
Dit betreft de maatregelen: windparken, schaalvergroting agrarische bedrijven en, in beperkte mate, infrastructuur (weg en rail).
Hoofdpunten effectanalyse (hoofdstuk 5)
In paragraaf 5.18 van het planMER is de effectanalyse uit hoofdstuk 5 samengevat en toegelicht. Hieruit blijkt dat de Omgevingsvisie ten opzichte van de referentiesituatie vooral leidt tot negatieve effecten op de aspecten landschap en cultuurhistorie, natuur, geluid en licht.
De maatregelen windparken, schaalvergroting agrarische bedrijven en infrastructuur (weg en rail) spelen een belangrijke rol in deze negatieve score. In iets mindere mate dragen de maatregelen verstedelijking, glastuinbouw, helihaven en dijkversterking bij aan de negatieve score.
Synthese milieueffecten en doelbereik
Uit een combinatie van de effectentoetsing en de doelbereiktoetsing kunnen de volgende vijf hoofdpunten worden afgeleid.
Aanbeveling voor de vervolgbesluitvorming
De resultaten van dit MER kunnen worden gebruikt in de vervolgbesluitvorming. Initiatiefnemers en bevoegde gezagen die werken aan de realisatie van maatregelen uit dit MER, kunnen met dit MER meer inzicht krijgen in de context waarin hun maatregel zich bevindt, en de eventuele cumulatie die kan optreden met maatregelen van andere initiatiefnemers.
Ook burgers kunnen zich in dit stadium reeds een beeld vormen over de milieueffecten van de diverse maatregelen die in hun provincie en wellicht in hun woonomgeving spelen.
In hoofdstuk 8 van het planMER zijn in een overzichtstabel alle maatregelen die in dit MER zijn beoordeeld nogmaals weergegeven. Daarbij is per maatregel vermeld welke partij bevoegd is voor de vervolgbesluitvorming, en welke type plan of besluit (dan) genomen wordt.
Een deel van de vervolgbesluiten wordt genomen door de provincie zelf. De provincie zal de milieu-informatie uit dit MER dan gebruiken als basis en in de planuitwerking nader inzoomen op de milieueffecten.
Een ander deel van de vervolgbesluiten zal door andere partijen genomen worden. In (de voorbereiding van) deze procedures kan de provincie haar invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat milieueffecten en mitigatiemogelijkheden nader in beeld worden gebracht.
In de tabel op de slotpagina van het planMER zijn per maatregel met negatieve effecten, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, mogelijkheden voor mitigatie aangegeven. In de vervolgbesluitvormingstrajecten zullen deze mitigatiemogelijkheden nader (moeten) worden geconcretiseerd.
Structuurvisie Eemsmond Delfzijl
In de Eemsdelta geldt hetgeen hiervoor is vermeld ook. In deze regio is er echter sprake van een hoge dichtheid aan projecten, gelegen vlakbij een Natura 2000-gebied en mogelijk met cumulatieve effecten (zie hiervoor bij punt 4 synthese milieueffecten en doelbereik; Eemshaven en Delfzijl). Er is inmiddels besloten om voor dit gebied de Structuurvisie Eemsmond Delfzijl (in de zin van de Wet ruimtelijke ordening) op te stellen, en hiervoor een separate (plan)-m.e.r.-procedure te doorlopen. In deze structuurvisie zal nader worden ingegaan op de projecten die spelen op en rondom de Eemshaven en Delfzijl. Deze structuurvisie zal voldoen aan de volgende eisen:
In de plan-m.e.r.-procedure voor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl zal de milieu informatie uit het planMER Omgevingsvisie Groningen worden verdiept, geconcretiseerd en gekwantificeerd. Hiermee wordt een goede basis gelegd voor de besluitvormingstrajecten over individuele maatregelen in de Eemsdelta. Dit structuurvisietraject inclusief plan-m.e.r. is gestart in 2015 en wordt afgerond in 2016.
Samenvattend oordeel
Vanuit de uitgevoerde m.e.r.-procedure/milieueffectanalyse inclusief de opgestelde Passende Beoordeling op grond van de Europese Habitatrichtlijn die voor 34 maatregelen in de Ontwerp Omgevingsvisie Groningen d.d. 10 maart 2015 is gedaan, concluderen wij dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om tot een heroverweging van de beleidsvoornemens te komen.
In het PlanMER is ten aanzien van de diverse op milieueffecten beoordeelde voornemens/maatregelen wel een aantal kritische kanttekeningen geplaatst, die echter vooral bij de nadere uitwerking van die voornemens aan de orde zullen/moeten komen. De in het PlanMER geconstateerde milieueffecten zijn echter niet zodanig dat op basis daarvan nu reeds op voorhand zou moeten worden besloten van die voornemens af te zien.
Wel zal zoals gezegd met name voor het gebied van de Eemsdelta, via de in het verlengde van de Omgevingsvisie op te stellen structuurvisie, een goed beeld moeten worden gegeven dat inzicht biedt in de vraag of vanuit cumulatieve (milieu)effecten sprake is van het bereiken van een kritische grens vanuit milieu- en natuuroogpunt.
De provincie heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage (de Commissie) gevraagd de juistheid en de volledigheid van het MER te beoordelen. De Commissie heeft op 4 juni 2015 haar advies uitgebracht over het opgestelde MER voor de Ontwerp Omgevingsvisie Groningen. In dit zogenaamd toetsingsadvies wordt samenvattend door de Commissie het volgende gesteld:
"De opgestelde Ontwerp Omgevingsvisie Groningen heeft een planhorizon tot en met 2019 en geeft daarnaast een doorkijk naar de gewenste en verwachte ontwikkelingen rond 2040. Het bij de Ontwerp Omgevingsvisie opgestelde MER geeft een bij dit detailniveau passende analyse van relevante beleidsvoornemens, inschatting van effecten, consequenties voor doelbereik, mogelijke mitigerende maatregelen en aanbevelingen voor de vervolgbesluitvorming. Bovendien is de vervolgverantwoordelijkheid goed in beeld gebracht. Voor diverse maatregelen zoals dijkversterkingen of windturbineparken volgen afzonderlijke m.e.r. procedures, waarbij tevens alternatieven en varianten kunnen worden beschouwd.
Het MER kent een duidelijke structuur waarin een helder samenhangend beeld is geschetst van de doelen/belangen, strategieën en maatregelen. In het MER wordt uitgebreid aandacht besteed aan de effectbeoordelingen. De toegekende effect-scores per beoordeelde maatregel acht de Commissie voor dit abstractieniveau plausibel. Dat geldt ook voor de conclusies dat de realisatie van windturbineparken, schaalvergroting van agrarische bedrijven en uitbreiding van industrie negatieve gevolgen kunnen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur.
Het rapport brengt duidelijk in beeld waar, vanuit milieuoogpunt bezien, de uitdagingen en dilemma’s zitten en waar ambities met elkaar kunnen conflicteren. De Commissie ziet de volgende uitwerkingsopgaven voor de vervolgbesluitvorming:
In het MER is aangegeven dat de ontwikkelingen in de Eemshaven-Delfzijl nader zullen worden uitgewerkt in een regionale structuurvisie. Mogelijk dat de aanpak van een ‘regionale visie’ ook voor andere opgaven een goed handvat biedt om ambities, in co-creatie met gemeenten en bewoners, verder te concretiseren en met elkaar in evenwicht te brengen.
De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER behorende bij de Ontwerp Omgevingsvisie versie 10 maart 2015 echter één tekortkoming. In de Passende beoordeling wordt aangegeven dat de schaalvergroting in de landbouw significant negatieve gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden met als conclusie dat deze ontwikkeling 'mogelijk uitvoerbaar is'. Om de zekerheid te krijgen dat het plan uitvoerbaar is, dus niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, zouden (op het niveau van de provinciale visie) maatregelen of alternatieven in beeld moeten worden gebracht die voldoende zekerheid geven dat schadelijke effecten op Natura 2000-gebieden uiteindelijk voorkomen kunnen worden. De Passende beoordeling verwijst in algemene zin naar de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) maar gaat niet op andere maatregelen of alternatieven in.
De Commissie is van oordeel dat het opheffen van deze tekortkoming essentieel is voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming. De Commissie adviseert om eerst een aanvulling op het MER op te stellen en daarna een besluit te nemen".
Aanvulling MER op het herzien ontwerp Omgevingsvisie
De herziene Ontwerp-Omgevingsvisie bevat ten opzichte van de eerdere ontwerp-Omgevingsvisie enkele wijzigingen in de maatregelen (ofwel de zogenaamde Voorgenomen activiteit). Hierdoor kunnen de milieueffecten van de totale Omgevingsvisie eventueel anders zijn dan in het aanvankelijk opgesteld MER zijn beschreven. Het betreft de volgende maatregelen:
De bovengenoemde wijzigingen zijn geanalyseerd op milieueffecten op eenzelfde wijze zoals dat in het bestaande MER is gedaan. Daarbij is gewerkt met een scenario 1 waarbij de helihaven in de westlob van de Eemshaven wordt gesitueerd en een scenario 2 waarbij de helihaven in de Uithuizerpolder wordt gesitueerd.
Uit de analyse blijkt het volgende:
Voor de cumulatieve milieueffectenscores voor de Omgevingsvisie als geheel geldt het volgende:
Doelbereik
In deze Aanvulling is een toetsing op doelbereik uitgevoerd voor de herziene ontwerp-Omgevingsvisie (scenario 1 en 2). Hierin wordt geanalyseerd in hoeverre de 11 provinciale belangen uit de Omgevingsvisie met de maatregelen uit de Omgevingsvisie worden gediend. Hieruit blijkt dat het wegvallen van het glastuinbouwgebied leidt tot een verminderd doelbereik voor “aantrekkelijk vestigingsklimaat” (van ++ naar +) en “vitale landbouw” (van + naar 0). Voor de overige belangen wijzigt het doelbereik niet.
Eindconclusies
De eindconclusies van het MER zijn tevens van toepassing op de inhoud van de herziene ontwerp-Omgevingsvisie. De 5 hoofdpunten uit deze eindconclusies, zoals eerder in deze verantwoording zijn aangegeven, zijn nog steeds van toepassing, alleen bij hoofdpunt 2 is sprake van een kleine wijziging (zie hieronder cursief).
In de Aanvulling MER is aandacht besteed aan de door de Commissie voor de m.e.r. geconstateerde tekortkoming in de Passende beoordeling zoals die in februari 2015 onderdeel vormde van het bestaande MER. Uit de in de Aanvulling beschreven beschouwing over de relatie schaalvergroting in de landbouw en stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden in en nabij Groningen blijkt het volgende:
Gelet op voorgaande is het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoerbaar, mits bij uitbreidingen van agrarische bedrijven binnen het PAS-systeem afdoende mitigerende maatregelen worden getroffen.
Passende Beoordeling
De conclusies van de Passende Beoordeling wijzigen als gevolg van het vorenstaande op één onderdeel. De beoordeling van de maatregel “schaalvergroting grondgebonden landbouw” is niet langer “mogelijk uitvoerbaar, maar kans op significante effecten” maar “uitvoerbaar, mits binnen het PAS-systeem afdoende mitigerende maatregelen worden getroffen”.
De overige conclusies uit de Passende Beoordeling wijzigen niet als gevolg van de gewijzigde maatregelen. Ten aanzien van de grootschalige zonneparken in het buitengebied is een aanvullende beoordeling uitgevoerd. De conclusie is dat deze maatregel uitvoerbaar is aangezien door toepassing van een ruimtelijk afwegingskader relevante foerageergebieden van kwalificerende soorten die buiten Natura 2000-gebieden foerageren worden ontzien.
Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.
De provincie heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage (de Commissie) conform de voorgeschreven wettelijke procedure gevraagd de juistheid en de volledigheid van de opgestelde Aanvulling op het oorspronkelijk MER te beoordelen. De Commissie heeft op 24 maart 2016 haar advies uitgebracht over het opgestelde MER voor de (herziene) Ontwerp Omgevingsvisie Groningen. In dit zogenaamd toetsingsadvies wordt samenvattend door de Commissie het volgende gesteld: "De Commissie oordeelt dat de aanvulling planMER Omgevingsvisie de essentiële informatie bevat voor de besluitvorming over de Omgevingsvisie Groningen, waarbij het milieubelang volwaardig kan worden meegewogen.
De aanvulling op het planMER is compact en evenals het planMER uitgewerkt op een hoger abstractieniveau, passend bij het detailniveau van een omgevingsvisie. De voor het milieurelevante wijzigingen in de Omgevingsvisie zijn helder beschreven. De effectscores laten zien dat met maatregelen uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en additionele maatregelen de schaalvergroting van agrarische bedrijven uitvoerbaar is binnen het wettelijke kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
De Commissie constateert dat de effectanalyse van de gewijzigde maatregelen in de Aanvulling MER goed is uitgevoerd."